Noorwegen (2003)
    
    
    Naar Å op Lofoten Het regent al de hele dag. Ik heb besloten te overnachten in Stokmarknes, ergens halverwege de eilandengroep. De camping bevindt zich een paar kilometer het binnenland in. Meer dan een terrein bij een stroompje, met in het midden grind van rode steentjes, is het niet. Rondom zijn enkele tenten opgezet. Tegen de bosrand staat nog een rij houten hytter. Bij de receptie hangt een briefje met de mededeling dat de eigenaar vanaf acht uur aanwezig is. Er is bijzonder weinig ruimte met gras overgebleven. Ik zet mijn tentje naast een auto uit Belgie. Aan de sissende geluiden uit de grote lichtbruine tent van mijn buren te horen, zijn ze eten aan het koken. Aan de andere kant van me staat een oude witte Volvo met een Duits kenteken. Aan de zijkant is een stuk zeil gespannen. Er staan een skibox en een zilverkleurige kist op het dak. Een man met een vol bepakte fiets, aan een stikker met een 'B' te zien een Belg, wil vanwege het natte weer graag een hutje voor de nacht. Hij doet in half Engels, half Nederlands veel moeite om iets van de prijs af te krijgen. De man van de receptie blijft onverstoorbaar. Ik bespeur wel ongeduld bij hem. Tussendoor krijg ik de gelegenheid om mijn overnachting te betalen. Volgens de man zal het de volgende dag droog zijn; in de middag zal de zon zelfs verschijnen. De volgende ochtend maakt rond zeven uur een vreemde vogel de campinggasten wakker door lange tijd al gillend rondjes boven het veld te vliegen. Ik hoor ook bellen. Maar geen regen! Wanneer ik mijn kop uit de tent steek, zie ik dat er drie schapen, met een bel om de nek, onder het tentafdak naast de witte Volvo rondsnuffelen. De deur van de wagen gaat een kleine beetje open. Er steekt een hand uit. De hand probeert met steentjes de schapen weg te jagen. Al bellend vertrekt het wollige gezelschap. Later die ochtend. Op het bord staat "Jennestad Handelssted". Een groot wit pakhuis aan het water. Enkele minder hoge bijgebouwen. En een soort van directeurswoning, als eerste vanaf de weg bezien. Ik parkeer de auto bij de woning. Er hangen vijf engeltjes voor het raam. Bij de zijdeur staat een rekje waaraan schoonmaakdoeken drogen. In de voorkamer zie ik een vrouwengestalte de vloer zwabberen. Binnen valt me op dat naar alle waarschijnlijk lokale kunstenaars hun werken bij dit museum proberen te slijten. De engeltjes trokken vanaf het begin mijn aandacht. Maar inmiddels is er een jonge vrouw verschenen, een studente, die mij groet. Ze is klein, slank, en heeft lang donkerblond stijl haar. De mooiste Noorse vrouw die ik totnogtoe heb gezien. Ik zeg dat ik in ieder geval zo'n engeltje koop, maar dan eerst "money" uit de auto moet halen. Zeventig kronen, voor een engel van schapenwol. Ze maakt een keurig handgeschreven bonnetje: "Karin Olson. En Engel. 70,-" (Thuis komt het in de map met belangrijke uitgaven.) Ik kijk nog even rond. Op een kast naast de voordeur staat een ets met Jennestad erop afgebeeld. Het spreekt me wel aan, vooral de compositie. Ik vraag aan de studente vanaf welk punt ik een zelfde beeld kan krijgen om er een foto van te maken. Ze roept "Åsa" voor assistentie. Åsa is de zwabbervrouw. Links staat de ingelijst ets op een dressoir. Vlak voor mij staat frøken studente. Schuin daarvoor de langere, bijna net zo mooie, frøken Åsa. We kijken via de voordeur naar buiten. Åsa wijst naar het bruggetje, net voor het pakhuis. Ik luister half naar wat ze zeggen. Johan (25-07-2003)