Spanje & Portugal (2007), Spanje deel 1
    
    
    Na de rondreis door Spanje in de na-lente van 2005 wist ik dat ik terug zou keren naar dit land met haar schitterende landschappen, vaak goed bewaard gebleven historische steden, en een overvloed aan stilte en rust. Want ik realiseer me maar al te goed dat Spanje voor mij net zo verslavend als Scandinavië aan het worden is. Cees Nooteboom schrijft in De omweg naar Santiago: "Wie hier woont moet verslaafd zijn aan de landschappen als een zeeman aan de zee." Bij de vorige reis heb ik me gericht op het oosten en zuiden van het land. Dit jaar heb ik gekozen voor het westen van Spanje en het midden van Portugal. In grote lijnen loopt de route als volgt: onderlangs Madrid naar Toledo. Dan door Extremadura, waarbij ik een deel van de Zilverroute richting het zuiden volg. Vervolgens het westen van Andalusië, tussen Sevilla en de grens met Portugal. Na de zuidkust van Spanje doorkruis ik het midden van Portugal. Weer terug in Spanje via de steden Salamanca, Avila en Segovia richting de Pyreneeën.
    Wanneer ik op zaterdag 12 mei rond zeven uur vertrek, is het mooie voorjaar in Nederland net onderhevig aan een dipje. Het weer op het Iberisch schiereiland was de afgelopen weken niet al te best, maar dat lijkt net te verbeteren. Zodra ik Frankrijk binnenrijd, komt het echte vakantiegevoel naar boven borrelen. De tweede reisdag door Frankrijk is het ter hoogte van Bordeaux al 28 graden. In Casteljaloux is een mooi recreatieplekje met een meertje en uitstekend zandstrand (base de loisir). Even verderop stop ik in het prachtige dorp St. Justin. Een plaats die de juiste stemming voor Spanje aanwakkert; het centrale plein met arcaden zou een Plaza Major kunnen zijn. De temperatuur in de Pyreneeën daalt echter drastisch. Bewolking en buien overheersen. Voor de aardigheid het temperatuurverloop van de eerste drie dagen:
      dag plaats temperatuur
      za Namur (B) 18
      za Charleville-Mezieres (F) 20
      zo Périgueux (F) 25
      zo Marmande (F) 28
      ma St. Jean Pied-de-Port (F) 13
      ma Puerto de Ibañeta (E) 8
      ma Lumbier (E) 19
    Baskenland / St. Jean Pied-de-Port Maandag 14 mei. Vanmorgen bezoek ik in St. Jean Pied-de-Port de schapenmarkt. Toevallig dat die op maandagochtend plaatsvindt. Het valt me op dat er vooral veel boertjes met kleine combi’s hun schapen aanvoeren, waaronder zelfs een Fiat Panda 4WD. De schapen worden gewogen en daarna worden de beestjes van het zelfde soort bij elkaar gezet. Direct naast de schapenmarkt verkopen lokalen hun producten op een gezellig marktje. Veel boertjes dragen Baskische petten. In het steile historische straatje van St. Jean zijn woningen ingericht op de opvang van wandelaars en fietser van de Sint Jacobs Pelgrimsroute, zoals te zien is aan stapelbedden. In een speciaalzaak koop ik een zakje ‘macarons’ van diverse smaken. Vergelijkbaar met kokosmakronen die ik ken van bij ons uit de supermarkt, maar dan kleiner. Ik zorg overigens steeds voor het hebben van 1 of 2 eurocent muntstukjes in mijn portemonnee, want Fransen en Spanjaarden ronden niet af. Ik merk dat ik in een Baskische streek ben, want graffiti op bushokjes staan in die rare taal en de plaatsnaambordjes zijn tweetalig. Basken beschouwen de grens tussen dit deel van Frankrijk en Spanje niet als een echte grens. Of er ooit een Baskenland zal komen valt ernstig te betwijfelen. Daarvoor zijn om te beginnen de culturen van Spanjaarden en Fransen te verschillend. Via de natte Puerto de Ibañeta (1057m) kom ik Spanje binnen. Achter het kerkje op de bergpas is een grasheuveltje waarin vele houten kruisjes door pelgrims zijn geplant. Ook in Roncevalles, het eerste ‘dorp’ in de afdaling, lijkt alles in het teken van pelgrimage te staan: een pelgrimmuseum, een groot hospital, herberg en restaurants. Hoz de Lumbier Het eerste doel in Spanje is een wandeling door Hoz de Lumbier (ook wel Foz de Lumbier). Dat is een wandelroute door een kloof met enkele tunneltjes waar vroeger een spoorlijntje van Lumbier naar Liédena door liep. Na de eerste tunnel stop ik even om foto’s te maken. Er vliegen enkele gieren, zoals te verwachten viel in zo’n kloof. Een man van circa 60 passeert me. We groeten elkaar. Wanneer ik richting de volgende tunnel loop, zie ik de man weer. Hij is al bij die tunnel, kijkt vooruit, en wenkt zonder naar mij om te zien me ook die kant op te komen. Direct na de tunnel is geen kip te zien. Een bordje rechts van het pad wijst naar de Puente del Diablo, duivelsbrug, met waarschuwende teksten dat dit een zeer gevaarlijk traject is en je het op eigen risico betreedt. Ik ben benieuwd. Wanneer ik via het smalle rotspad een stukje afdaal, zit de man daar te lezen. "Du bist die Holländer". Hij heeft mijn auto op het parkeerterrein gezien. De man begint al snel aan zijn levensverhaal. Het lijkt een beetje een warrig verhaal, maar alle deelstukken passen achteraf gezien naadloos in elkaar. Hij heeft aan mij een goed luisteraar. Tussendoor maak ik enkele foto’s. Volgens de man komt het voor dat er hier wel 350 "Geier" rondcirkelen. Bodo De man heet Bodo, ook wel Johann, achternaam: Behrendt. Maar hij heeft meerdere namen. "Om het de Guardia Civil niet te eenvoudig te maken", zegt hij met een grijns op zijn energieke gezicht. Hij heeft raar grijs geknipt haar. Ik denk dat ie zijn eigen haar knipt. Ik durf niet te vragen wat hij voor werk doet. Hij ziet er maar armoedig uit.
      Bodo komt van oorsprong uit een stad aan de Oostzee, in het Oost-Duitse deel van Duitsland. Door een affaire met een pastoor is zijn familie na de bouw van de muur in het westen beland. Hij heeft Spaans en Portugees in Mainz gestudeerd.
      In 1969 kwam hij voor het eerst liftend naar Spanje.
      Drie jaar later kwam hij terug samen met zijn vrouw: "Die Angelika". Hij spreekt die naam op zijn Duits uit, voor het overige spreekt hij vloeiend Engels. Maar af en toe citeert hij zijn zoon of moeder in perfect Duits met een ironische ondertoon.
      Ze waren niet alleen, een neef van Bodo reisde met het jonge stel in een 2CV mee door Spanje en Portugal. De steden die hij noemt komen grotendeels voor op mijn route voor dit jaar.
      Eigenlijk was hij van plan om zich in Bolivia te vestigen, maar dat is er nooit van gekomen. Iemand zei tegen hem dat hij niet naar Zuid-Amerika moest gaan; dat Baskenland een veel beter thuis zou zijn. Zo belandde Bodo in Pamplona, waar hij Duitse les aan Spanjaarden en Spaans aan Duitstaligen geeft, of gaf. Hij spreekt vloeiend Spaans en Baskisch.
      Bodo leert me de Baskische benaming voor een Plaza Mayor, Plaza Nagusia, zoals ik later zelf in Lumbier bevestigd zal zien. Zijn ex is ondertussen weduwe van een tweede man. Zijn zoon heeft lange tijd bij hem in Spanje gewoond, maar werd het leven hier niet eenvoudig gemaakt. Zijn dochter is na de scheiding in Duitsland gaan wonen, maar heeft hem na haar studie wel opgezocht.
      Beide kinderen zijn internationale huwelijken aangegaan. Zijn dochter heeft twee Indianenkinderen, waar hij erg trost op is.
    Wanneer ik voorstel om een foto van hem te maken, zegt hij dat hij daar zelf ook al aan had gedacht. Dan kan ik zijn moeder een afdruk sturen en zeggen dat het haar zoon "gut geht". Hij schrijft het adres voor me op een klein briefje. "Je moet je levensverhaal opschrijven", zeg ik hem. "Dat is al vaker tegen me gezegd." Er valt een bui. Ik stel voor om in de tunnel te gaan schuilen. In deze richting is de tunnel veel donkerder dan met het zonlicht mee. Maar ik heb de zaklamp bij me, die komt nu echt van pas. Vooral om de vloer te beschijnen. Je weet maar nooit. Bodo vertelt dat hij hier in de buurt een privé-zwemplekje heeft. "Dann brauch ich keine Badehose". De bewaker van het parkeerterrein is inmiddels terug op zijn post. Die trof ik bij mijn komst niet aan, waarschijnlijk was hij naar huis om te eten. Hij komt op mijn auto toelopen om alsnog de 2 euro entree in ontvangst te nemen. Javier Ik neem afscheid van de hartelijke Bodo. Ik heb nog wat op mijn wenslijstje staan voor vandaag. Daarom rijd ik naar Javier, slechts een paar kilometer verder. In Javier staat een prachtig gerestaureerd kasteel, met een heuse ophaalbrug. Het opmerkelijkste in dit kasteel is een kamertje met fresco’s op de muur van een stervende Christus en dansende skeletten. Bij een restauratie is deze bijzondere beschilderde muur tevoorschijn gekomen. Met enige moeite lukt het me om zonder flits met de lens tegen de zware traliedeur er een foto van te maken. San Franciso Javier is in de zestiende eeuw in dit kasteel geboren. Hij werd rond zijn dertigste missionaris. Ik lees in het mooi geïllustreerde boekje van het Museo Castillo de Javier dat hij in India, Indonesië en Japan is geweest. Een wereldreiziger dus. Christus zweette tranen van bloed toen Javier voor de kust van China overleed. De dansende skeletten stellen de dodendans voor: Danza de la muerte. Lumbier Na een tegenvallend bezoek aan het Monasterio de Leyre, en het avondeten in Sangüeza, rijd ik terug naar Lumbier. De camping in Lumbier deel ik met twee Franse echtparen: een jong stel met tatoeages in een tentje, en een ouder echtpaar met een caravan. ’s Avonds loop ik vanaf de camping naar het centrum van Lumbier. De route loopt via een prachtige smalle oude stenen brug. Wanneer ik richting het centrum loop hoor ik plotseling een blazersensemble, zonder ze nog te zien. Dat gaat zo met die kronkelige smalle straatjes tussen hoge huizen. De blazers zijn een stuk of 6 jongemannen die het feest ter ere van San Isidore aankondigen. Bodo vertelde daar vanmiddag over. Helaas kan ik nergens op het Plaza Mayor huisnummers vinden; op het stadshuis na dan. Volgens Bodo zou hij aan dit plein op nummer 11 wonen, in een huis dat lijkt op het huis ernaast. Zijn voordeur zou altijd los zijn. Ik hoef slechts de deur open te duwen. Maar ik geef het op. Heb ook twijfels. Want ik ben moe en het is me ook te laat. Na zo’n reisdag ben ik niet van plan om tot na het Spaanse avondeten te wachten tot het feest echt begint. Rond middernacht ben ik even wakker van drie enorme vuurwerkknallen. Dinsdag 15 mei. Vanmorgen rijd ik met de auto naar de andere kant van Lumbier. Voor ik de stad achter me laat wil ik nog graag even naar het Plaza Mayor lopen om enkele foto’s te maken. Ik koop een zakje Churros, een Spaanse variant op oliebollen. Het zijn een soort van wafelachtige, dikke geknipte deegstengels, die binnen enkele seconden - waar je bij staat - in frituur worden gebakken. Een beetje zwaar op de maag, zo’n ontbijt. Ik reis verder naar het zuiden. Vanaf Aibar van heuveldorp naar heuveldorp. Vanuit ieder dorp kun je het volgende zien liggen. Alsof het Indianenposten zijn, die via rooksignalen met elkaar kunnen communiceren. En geen toerist in deze rustige omgeving te zien. Heerlijk. Allereerst bezoek ik het bergdorp Gallipienzo. Een stil dorpje met een prachtige kronkelende toegangsweg, katten op een pleintje en veel steile straatjes. Daarna Ujue. Een iets luxer dorp. Centraal in dit dorp staat een prachtige kerk met een zeer mooie balustrade met arcaden. En ook weer een prachtig uitzicht. Ik lunch in Olite. In dit stadje staat een playmobielachtig kasteel. Olite heeft een paar zeer gezellige winkelstraatjes. Enkele kilometers ten zuiden van Olite staat een fabriek waar biodiesel geproduceerd wordt. Las Bárdenas Reales Vanaf Rada verlaat ik de asfaltweg. Ik wil een traject door de noordelijke woestijn van Spanje afleggen: Las Bárdenas Reales. De wegen door Bárdenas Reales zijn voor het merendeel van gravel. Volgens de Michelin kaart zou dat mogelijk moeten zijn. Al binnen een kilometer twijfel ik ernstig of dit de juiste route binnendoor is. Maar ik heb ook geen zin om die slechte weg terug te rijden. Dat verlies wil ik niet nemen. Mijn Volvo rammelt aan alle kanten. Maar, de aanhouder wint. Na enkele windmolens, die op de kaart staan, kom ik uiteindelijk toch bij een stuwmeer, dat ook op de kaart staat. De weg is zelfs enkele kilometers geasfalteerd. De teksten op informatiebordjes waarschuwen dat de weg alleen toegankelijk is voor auto’s met 4WD. Maar totnogtoe ging het goed, dus ik waag het er maar op. Helaas. Dat lukt hooguit tien kilometer. Een stroompje onderbreekt het pad en die doorgang is te diep voor mijn auto. Daar moet je inderdaad een terreinwagen voor hebben. Maar ik geef het niet zo snel op. Een paar honderd meter terug was namelijk ook een weg, en dat lijkt op de kaart een omweg die ook naar het klooster van Santa de Yugo leidt. De omgeving is schitterend. De woestijnheuvels bestaan uit prachtig gekleurd zand. Ik moet toegeven dat dit deel van de woestijn er zelden echt verlaten uitziet. Irrigatiesystemen en besproeide velden verraden boerenbedrijvigheid. Voor een echte woeste en verlaten omgeving zou ik dieper de woestijn moeten binnendringen. Bij Arguedas kom ik bij een officiële toegang tot de woestijn. Merkwaardig genoeg is hier een pretpark gevestigd. Gesloten weliswaar, maar een rare afgelegen plek om zoiets neer te zetten. Arguedas ligt tegen de rand van de woestijn, die op deze plek herkenbaar is door een circa 40 meter hoge roodkleurige berg- rots-strook. Her en der zie ik rotswoningen. Ik probeer vanaf hier nogmaals de woestijn in te rijden, maar heb inmiddels ook veel tijd verloren, en mijn einddoel van vandaag is nog lang niet in zicht. Ik beperk het vervolg van mijn avontuurlijke woestijntocht daarom tot enkele foto’s van Arizona-achtige landschappen. Verder dan een militair terrein ga ik niet. Maar ik zal zeker nog een keer terugkeren om deze woestijn verder te verkennen en meer te wandelen. Dan hoop ik dat het net als vandaag ook niet zo warm is. Via de kortste route rijd ik naar wegnummer 115, dezelfde weg die in 2005 op de terugreis een aangename verrassing was. In Milagro steek ik de brede rivier de Aragon over. Vanaf Agudo, met zijn rode ‘vulkaanberg’, heeft het landschap veel mooie ‘verrassingen’ in petto: van rode aarde en ooievaars bij Autol, een landschap dat doet denken aan Utah, grijze bergkoppen bij Herce, het kuuroord Arnedillo, het mooie dorp Yanguas, tot de groene bolle bergpas Puerto Oncala, van maar liefst 1454m (met windmolens). Misschien een idee om bij een volgende keer een relaxhotel in Arnedillo te boeken. Meseta Het blijft droog, maar omdat ik me op de meseta (hoogvlakte) bevind, en er een koele wind staat, komt de temperatuur ondanks de zon zelden boven de 20 graden uit. En ´s nachts is het fris in mijn tentje. Maar goed dat ik weer een fleecedeken mee heb om de grondkou tegen te gaan. Die deken doe ik onder de slaapmat, dat helpt het beste tegen de kou. Zo vormt hij tevens een bescherming tegen ondergronden met scherpe steentjes. Soria is het einddoel van vandaag. Woensdag 16 mei. Ondanks dat ik vandaag een lange reisdag voor de boeg heb, wil ik vanmorgen eerst het centrum van Soria verkennen. Deze stad zou volgens reisgidsen nauwelijks bijzonder zijn, maar ik wil dat dan graag met eigen ogen bevestigd zien. Het Plaza Mayor is net door de gemeente schoongespoten. Ik zie basisschoolmeisjes in allemaal dezelfde geruite rokjes. Het is hier kil op straat. Ik moet concluderen dat Soria weinig meer is dan een ‘kille’ provinciestad. Er mogen dan flink wat mensen op de been zijn, de stad pakt me niet. Het is een stad met weinig sfeer. El Burgo de Osma Vanaf Soria reis ik naar het oosten, allereerst naar het prachtige middeleeuwse dorp Calatañazor. Een topper! Daarna vervolg ik mijn reis naar El Burgo de Osma. Dat is een heel mooi stadje met een zeer fraai gerestaureerd ommuurd historisch stadsdeel. Tevens de eerste plaats waar ik een stierenarena zie. Naast de oude brug die naar de stadsmuur leidt, is een parkeerterrein aangelegd. Ik ben, zoals deze dagen wel vaker zal blijken, de enige ‘toerist’. Het mooie historische plein bij de kerk en het Plaza Mayor zien er heel aardig uit. Ik koop een doos cacaotruffels, een specialiteit van El Burgo. Gormaz Vanuit El Burgo trek ik het binnenland in richting het zuiden. Na enkele tientallen kilometers doemt een gigantisch kasteel voor me op. Het ligt op een bijna 400 meter lange tafelberg. Het is het kasteel van Gormaz. Ik kan met de auto tot aan de kasteelpoort rijden. Ik ben de enige bezoeker. Er staat een stevige wind. De lucht is prachtig blauw. Het kasteel is eigenlijk alleen nog de buitenmuur, met daarbinnen een bobbelig grasveld. Vanaf diverse plekken heb ik een gigantisch uitzicht over de omgeving. Het dorp Gormaz aan de voet van de berg stelt weinig voor. Atienza Ik vervolg mijn route binnendoor in zuidelijk richting, via een prachtige rustige bergroute. Op naar het volgende kasteel. Dat ligt 45 Kilometer verderop bij Atienza en is kleiner dan dat van Gormaz. Ook in Atienza is het mogelijk om met de auto een flink stuk naar boven te rijden. De toegangsweg is smal en soms zeer steil. En ook hier ben ik de enige bezoeker. Ik wandel eerst rond de kasteelmuren. Binnen de muren beklim ik de toren. Atienza heeft een prachtige houten stierenarena. En ondanks de stilte die ik ontwaar, lijkt er toch voldoende aanstroom te zijn om een drietal toeristische winkeltjes in stand te houden. Ik koop een ijsje. Intussen houdt de eigenares van de winkel met een schuin oog het kleine televisiescherm in de gaten, want daar is net een van haar favoriete telenovelas (soaps) op te zien. De rest van het leven in dit dorp speelt zich op dit moment in twee bars af. Sigüenza Het einddoel van vandaag is Sigüenza. En wel om een hele bijzondere reden. Ik heb namelijk een kamer geboekt in het kasteelhotel van de nationale hotelketen Parador. De stad en het kasteel liggen mooi in een dal wanneer ik vanuit het noorden er op afrijd. Het kasteel ligt bovenaan het dorp. Op de binnenplaats zit een authentieke waterput. Vanuit mijn kamer stuur ik een SMS naar Nederland: "Zit op kamer van Parador kasteel Sigüenza. Uniek! Ridderharnassen in hal en prachtig uitzicht op de binnenplaats. Mooie reisdag met kastelen." Ik haal een flesje cola en een blikje olijven uit de minibar van mijn kamer en bekijk de foto’s die ik totnogtoe heb gemaakt. Daarna neem ik een heerlijk bad. Donderdag 17 mei. Helemaal opgewonden om het kasteelhotel te verkennen, ben ik er gisteravond niet meer aan toe gekomen om de stad te verkennen. Dat doe ik vanmorgen allereerst. De dag begint met enige bewolking, maar de zon zal vandaag winnen. Het is leuk om zo’n stadje wakker te zien worden. De winkels zijn net open wanneer ik tegen negenen vanaf het kasteel naar de kathedraal en het naastgelegen centrum wandel voor wat inkopen. Als extraatje koop ik een lokale lekkernij: harinosas, een zoet flapbroodje met jam. Medinaceli Vanuit Sigüenza doe ik een retouruitstapje naar Medinaceli, een prachtig dorp op een tafelberg. Daar ben ik in 2005 ook geweest. Toen stond de Romeinse Triomfboog in de steigers. Maar niet alleen daarom kom ik terug. Want vooral het Plaza Mayor van Medinaceli is een favoriet van mij. Zolang ik er ben, wandelt alleen een oud vrouwtje dat net bij de supermarkt is geweest over het plein, en komen voor mijn vertrek nog vier Italianen het stadje bekijken. Langs de snelweg staat een zwarte Osborne Stier. Eerder vanmiddag zag ik in het noorden besneeuwde bergtoppen van de Sierra de Guadarrama. De berglucht rook naar gerookt vlees. Als er al ergens duidelijk zichtbaar is dat ik me op een hoogvlakte bevind, dan is dat bij Guadalajara erg goed te zien. De A2, de autosnelweg tussen Zaragoza naar Madrid, ligt duidelijk in een dal. In Guadalajara haal ik diesel en een ijsje. De temperatuur is op dit lager gelegen deel van Spanje gestegen tot tegen de dertig graden; dat is te merken wanneer ik uit de aircogekoelde auto stap. Puf. De afstand naar Toledo valt me vandaag tegen. Helaas is er onvoldoende tijd over voor een ‘bevredigende’ stop in Aranjuez. Die stad staat bekend om haar prachtige koninklijke tuinen (parken). Overal langs de toegangsweg zie ik joggende mensen. Ongewild rijd ik vanaf een rare rotonde (het verkeer van rechts heeft voorrang) dwars door het moderne centrum. De stedelingen flaneren in de laatste zomermode. De siësta loopt op z’n einde, dus de stad komt weer helemaal tot leven. Toledo Via een lange rechte weg bereik ik Toledo: ciudad de las tres culturas. De meest fantastische stad in Spanje! Toledo behoort met recht tot het patrimonium van de mensheid. Ik heb thuis precies uitgedokterd hoe de stad in elkaar steekt. Via de Carretera de Circunvalcion rijd ik zuidelijk langs de stad, die op schitterend wijze aan de overzijde van de Taag ligt te pronken. Ik houd het vandaag bij een eerste overzichtsfoto vanaf een panoramapunt ter hoogte van het paradorhotel. Op de camping deel ik de resterende truffels uit aan Italiaanse, Duitse en Nederlandse buren. Want die houd ik zonder koelkast niet goed. Morgen ga ik Toledo veroveren. Of zou ik er dan eerst zeven keer omheen moeten lopen? Vrijdag 18 mei. Vandaag ga ik de stad waar ik een hele winter over heb gedroomd veroveren. Na een heldere nacht verwacht ik vandaag weer een temperatuur van rond de dertig graden, dus Johan stapt in korte broek en T-shirt en rugzak met water en fotoapparatuur naar de stad. Zie je me lopen? Vanaf de camping kom ik na ruim een kilometer bij de historische brug Puente de San Martin. Ik loop niet direct naar het centrum, maar blijf links binnen de stadsmuren en verlaat het oude stadsdeel vervolgens al snel weer via een serie roltrappen. Want Hospital de Tavera (ook wel: Hospital de San Juan Bautista) is een doel van mijn tweede bezoek aan Toledo. En dat gebouw ligt een paar honderd meter buiten de stadsmuren. Het hospital speelt een rol in de film Tristana (1970), van de Spaanse surrealistische filmmaker Luis Buñuel (1900-1983). Eigenlijk is de film een groots eerbetoon aan Toledo. In het boek waarop de film is gebaseerd, speelt het verhaal zich af in Madrid. Buñuel koos, uiteraard zou ik willen zeggen, voor Toledo! Ik arriveer iets te vroeg bij het hospital. Pas om tien uur gaat de boel open. Daarom loop ik nog iets verder, naar de Plaza de Toros, de stierenarena. Daar valt weinig te zien. ’t Lijkt me een vrij moderne arena, en ook de bebouwing rondom is niet historische of fotogeniek. Wanneer ik enkele minuten later terugloop naar het hospital, staat er een deur open. De suppoosten van het museum proberen mij enthousiast te maken voor het museum. Het eerste x-aantal gasten mag gratis mee met een rondleiding. Eigenlijk ben ik hier vooral voor de patio en de graftombe van kardinaal Tavera. Maar okay, een rondleiding dus. Samen met een Spaans en Frans echtpaar; in het Spaans en Engels. Die rondleiding is verrassend leuk. De uitleg is in matig Engels, want het meisje spreekt veel te snel en haar Spaanse accent is een grote spelbreker. Maar ik vang wel een groot deel van wat ze zegt op. Het zijn bovendien leuke verhaaltjes, met komische eindnoten. In het museum hangen twee schilderijen met daarop een portret van kardinaal Tavera. Eén door El Greco en één door een leerling van hem geschilderd. In beide gevallen is een bleke en sinistere man afgebeeld. De schilders hadden de ‘pech’ dat de kardinaal niet meer leefde toen ze hem portretteerden, dus hebben ze zijn dodenmasker gebruikt. Vandaar. Helaas mogen er binnensmuren geen foto’s worden gemaakt. Wel van de patio met de ruim honderd arcaden. Maar erg jammer dat dit niet mag van de indrukwekkende bibliotheek met patiëntendossiers. En ook de hoge sarcofaag van kardinaal Tavera in de aangrenzende kerk mag niet worden vastgelegd. En vooral dat laatste vind ik erg spijtig. Gelukkig heb ik er afbeeldingen van uit de film Tristana. Het verrijdbare trappetje uit de film staat nog naast de graftombe. In de film is te zien hoe Catherine Deneuve op die trap boven het dodenmasker van de kardinaal ‘hangt’ om het te bekijken.
    Buñuel en zijn toenmalige vrienden Salvador Dali en de dichter Federico García Lorca hadden een vast ritueel waarbij ze onder andere naar dit graf gingen. Vanuit het hospital wandel ik via een drukke rotonde en de mooie dubbele stadspoort omhoog door de Puerta del Sol naar het Plaza de Zocodover. Achter het Alcazar lopen de straatjes steil omlaag naar nog een mooie historische brug: Puente Nuevo de Alcántara. Aan de overzijde van de brug is het uitzicht over de stad bijzonder mooi. De oude stad is het meest avontuurlijk in het zuidelijke deel, daar kun je heerlijk dwalen door smalle kronkelende straatjes, met onderdoorgangen, pleintjes, en allerlei verrassingen. Ik neem dit keer de kortste route - die van de toeristenbordjes - naar de gigantische kathedraal die centraal in de stad staat. In de gevel van de kathedraal is een rij beelden verwerkt met de voorstelling van het Laatste Avondmaal. De kathedraal staat aan het verder weinig opmerkelijke Plaza Mayor. Langs het Casa Museo de El Greco kom ik weer uit bij de Puente de San Martin. Daar waar ik vanmorgen begon. Het is inmiddels halverwege de middag. Ik wandel terug naar de camping, haal de auto en doe een kort uitstapje naar Luz de Tajo, een groot winkelcentrum met onder andere bioscoopzalen, een paar kilometer buiten de stad. Om daar iets eenvoudigs voor het avondeten te halen, en een nieuwe voorraad water voor in de koelbox: zes maal anderhalve liter. Eenvoudig avondeten, want ik heb de hele doos met Mazapan de Toledo (marsepein) opgesnoept. Wanneer ik terugkeer is het ideale moment aangebroken voor de perfecte foto van Toledo: bij de mirador ter hoogte van het paradorhotel met op de voorgrond de Taag. Daarna parkeer ik de auto bij de Puente Nuevo de Alcántara. Ik wandel de stad in en blijf een paar uur op en rond het Plaza de Zocodover. Om te genieten van de mensen die na de siësta weer tevoorschijn komen om een lange lome avond te vieren. Wanneer ik later voor mijn tentje zit en de fotovangst van de dag naloop, zie ik tijdens de schemering een romantisch tafereeltje voor me tussen twee katten op een muurtje: afwachten, uitdagen, en veel geduld hebben. Zaterdag 19 mei. Na deze schitterende dag rijd ik naar het dorp Guadamur, een paar kilometer buiten Toledo. Helaas is het kasteel gesloten. Ik zie vooral muur om het groot en slecht onderhouden gebied. Alle mogelijke ingangen zijn afgesloten en voorzien van prikkeldraad. Mogelijk is het kasteel privé-bezit en zijn pottenkijkers ongewenst. Ik reis bovenlangs de Montes de Toledo naar Guadalupe. Een zeer rustige route, eerst door een vlak landschap, vervolgens bergachtig en enkele boerendorpjes met haciënda’s, klaproosvelden, en uiteindelijk vele olijfbomen. Vanaf de bergpas Puerto de San Vicente (807) duikt de weg letterlijk de provincie Extremadura in. De natuur is hier oogstrelend mooi. Extremadura Deze provincie heet Extremadura. Dankzij Franco heeft Spanje ontzettend veel stuwmeren, de landerijen worden hier via kanaaltjes (Canal de Las Dehesas) van extra water voorzien, waardoor deze extreem/erg harde (letterlijke vertaling van Extremadura) streek vruchtbaar kan worden. Dat doet me denken aan de kanaaltjes in Victoria, Australië. Ook zo’n gebied waar het lange tijd extreem droog kan zijn. Guadalupe Guadalupe betekent verborgen rivier. Het is een bedevaartsoort. Eerst maak ik een overzichtsfoto van de stad van bovenaf via de EX-118. Later zie ik dat de weg die onderlangs vanuit het westen de stad inkomt ook een goed beeld geeft van het klooster: een gigantisch gebouwencomplex ten opzichte van de huisjes er omheen. Volgens de overlevering verscheen Maria aan een boertje, na de wonderbaarlijke herrijzenis uit de dood van een koe. Ze vertelde hem waar een beeldje, door niemand minder dan de apostel Lucas uit hout gesneden, begraven zou liggen. Hij kreeg de opdracht om het beeldje niet te verplaatsen. Rond de plek waar dat beeldje is gevonden, is in de jaren daarna het enorme kloostercomplex van San Jeronimo gebouwd (in diverse bouwstijlen wanneer je de gevels goed bekijkt). Sindsdien is de Maagd de beschermvrouwe van vooral de Spaanssprekende overzeese gebieden. Wanneer ik bij het plein voor het klooster kom, lijkt het alsof een vuurwerk van witte wolken uit het complex richting hemel barst. Met het water uit de fontein op dit plein werden de eerste Zuid-Amerikaanse kinderen gedoopt, die Columbus als ‘trofee’ had meegebracht. Naast de ingang van de kerk start een paar keer per dag een rondleiding door het klooster. Hoogtepunt van die rondleiding is in de achthoekige camerín te zien: het zwartgeblakerde beeldje van vernist cederhout dat normaal de kerk 'overziet' en nu een halve slag draait. De katholieken onder de groep zuchten op dat moment even en sommigen kussen de rijkelijk versierde jurk. Eigenlijk zou je dit best als een vorm van afgoderij kunnen beschouwen. Ik probeer uit fatsoen het lachen in te houden. Ik ben eerlijk gezegd meer onder de indruk van het bruidspaar bij de hospederia in een vleugel van het kloostercomplex. De vader van de bruidegom gaat, wanneer hij mij de fotocamera tevoorschijn ziet halen, als Al Capone bij de trouwauto (een Peugeot 201) poseren. Het hotel heeft een schitterende patio. Op die binnenplaats hangt een afbeelding van het beeldje in haar gouden versierde pronkjurk. In restaurant "Cereza" bestudeer ik uitgebreid de menukaart. Met behulp van het spiekbriefje in mijn portemonnee kies ik voor het typische lokale voedsel. Migaz als voorgerecht, dat zijn kruimels van oud brood, met paprikaworst en spek (feitelijk armemenseneten). Vervolgens kip met in groene olijfolie gebakken patat. En een flan de la casa puddinkje als toetje. Voor slechts 9 euro inclusief een halve liter water en een ober zonder voortanden. Het is nog te vroeg om naar de camping van Guadalupe te gaan, daarom besluit ik om nog een stukje te rijden. Via de Puerto Llano (642m) en een bosrijke weg langs het Embalse de Garcia de Sola rijd ik naar Talarrubias, waar heel veel ooievaars op de torens van het kerkgebouw nestelen. Ik haal een ijsje, want het is vandaag weer dik 30 graden. Eerst denk ik dat de camping bij de bergkam ten zuiden van Talarrubias moet liggen, maar ik rijd daar helemaal omheen en kom maar geen campingbordje tegen. Volgens mijn kaart zou de camping bij Talarrubias moeten liggen. Onderweg kom ik door het dorp Espárragos de Laris met een heel mooi kerkje, en kuddes schapen waar die lekkere, lokale schapenkaas van afkomstig is. Vanaf hier heb ik een schitterend uitzicht over het Embalse de la Serena. Hm, jammer dat er vanuit het zuiden dikke bewolking komt opzetten, want de natuur maakt me wel erg nieuwsgierig naar wat er verder in die richting nog allemaal voor moois te zien is. Maar ik heb ondertussen nog steeds geen camping gevonden. Dan toch maar even vragen. Een vrouw stuurt me in de richting van het stuwmeer bij de N430. Wat blijkt, de camping is bij een rotonde bij de afrit van de snelweg aangegeven, maar nergens in of rond Talarrubias zelf. Ik heb ergens op internet gelezen dat de eigenaresse van deze camping Nederlandse is. Bij de receptie (bar in dit geval) word ik geholpen door een meisje. De camping ligt in het natuurpark Siberia. Naast het kampeerterrein is een verhoogd mirador waar vanaf je roofvogels kunt spotten die langs de rotsen vliegen. De snelweg loopt op hoge pilaren over het campingterrein, zonder daar overigens last van te hebben. Wel heb ik een beetje last van weekendkampeerders uit Madrid. De muziek die ze draaien is overigens niet slecht. En het is weekend, ze hebben gelijk dat ze het laat maken. Uiteindelijk val ik toch wel in slaap, want het was weer een prachtige lange reisdag. Zondag 20 mei. Wanneer ik wakker word, is het bewolkt en vallen er een paar druppels regen, ondanks de heldere sterrenhemel die ik gisteravond ontwaarde. Bij het uitchecken staat er een man achter de bar. De Nederlandse eigenaresse heb ik niet gezien. Onderweg zie ik veel ooievaars die op de hoogste punten van boerderijen nestelen. Rondom Trujillo is het landschap meer heuvelachtig. Overal liggen willekeurig verspreide reuzenkeien: uit de ruimte gevallen hagelstenen. Trujillo Het is nog steeds bewolkt wanneer ik in Trujillo arriveer. Trujillo is op het eerste gezicht een boerse en niet al te schone stad. Die matige indruk verbetert niet echt wanneer ik het Plaza de la Constitutión bereik. Daar heeft zo te zien onlangs een evenement plaatsgevonden waarvan de restanten nog niet zijn opgeruimd: half omgevallen dranghekken, kunstmatige veldjes met aarde, uitwerpselen van paarden, etc. Maar gedurende de ochtend breekt de zon af en toe door en krijgt de stad me in haar greep. Oorspronkelijk was Trujillo een arm boerendorp. De inwoners hadden niks te verliezen tijdens hun 'barbaarse' tochten waarbij ze Zuid-Amerika veroverden. Met boten vol zilver en goud kwamen de conquistadores (veroveraars) rijk terug, en lieten aan dit plein hun paleizen bouwen. De gevels van de paleizen zijn eigenlijk best aan een opknapbeurt toe, maar dat terzijde. De belangrijkste veroveraar was de schaapsherder Francisco Pizarro. Op het plein staat een ruiterbeeld van hem, met een zwaard in de aanslag. Tussen 1531 en 1535 veroverde hij samen met vier broers het incarijk dat in het Andesgebergte lag. Op de gevel van het Palacio del Marqués de la Conquista zit onder het platerescohoekvenster een medaillon van Pizarro. Plateresco komt van plateros, zilversmeden. Zo genoemd omdat de bouwstijl aan het zilverwerk van edelsmeden deed denken. Een paar meter naar links zijn medaillons te vinden van hem samen met zijn vrouw, de incaprinses Yupanqui, en van hun dochter en daar weer de echtgenoot van: een broer van Pizarro. Ik ben vooral geïnteresseerd in Yupanqui. Dat zou een hele mooie vrouw zijn geweest. Nu hoop ik dat ik het juiste medaillon op de foto heb vastgelegd. Nou ja, in het ergste geval is het haar dochter. Ook goed. In 1541 werd Pizarro in Lima (Peru) vermoord, de stad die hij zelf had gesticht. Hij ligt in Lima begraven. Misschien dat het me in de herfst van dit jaar lukt om zijn graf te bezoeken. Overal rondom het plein zijn ooievaarsnesten te zien. Sommige nesten hebben een dubbele functie, want ik zie her en der mussen in het onderste deel hun eigen nestje hebben. Al moeten ze wel uitkijken voor de schijtende ooivaar, die zo slim is om zijn eigen nest niet bevuilen. Regelmatig kleppert een ooievaar met zijn snavel, af en toe vliegt één van de ouders uit om voedsel te halen. Er lopen vandaag opvallend veel chique geklede Spanjaarden rond in Trujillo. Vooral de prachtige effen gekleurde rokken zijn zeer fraai. Zou tussen de vrouwen een nakomeling van de mooie Yupanqui rondlopen? De bakkers zijn in deze zuidelijke landen op zondag open. Dat moet wel, want stokbroden zijn niet lang houdbaar. Bodo was daar nog steeds niet over te spreken: "het donkere Duitse brood doet er een week over om hier te komen, en dan nog kun je er rustig een week over doen om het op te maken." Ik koop een brood en vier plakjes overheerlijke Iberische ham voor de lunch, en de specialiteit van de stad: Yemas Pizarro, een zeer zoet klein deegkoekje met daarop marsepein. Terwijl ik in Nederland eigenlijk zelden marsepein eet. Na de lunch wandel ik naar het kasteel boven de stad. Onderweg passeer ik nog enkele kerken en het huis dat van de vader van Pizarro zou zijn geweest. Boven de kasteelpoort staat achter glas een beeld van de patrones. Bij de wandeling door het kasteel kun je een muntje in een gleuf doen (ik heb niet opgelet wat er in werd gedaan) waardoor het beeld van de beschermheilige al krakend met haar gezicht naar je toe draait. Voor een paar minuten. Ze zullen hier wel gedacht hebben: wat in Guadalupe kan, zoiets kunnen wij ook! Door een landschap met in eerste instantie heel veel steeneiken reis ik via Cáceres naar Mérida. Mérida Maandag 21 mei. Ik parkeer de auto bij een park aan de oude stad. Via de Romeinse brug van 792m lang, met 60 bogen, kom ik over de Rio Guardiana. Daar staat een standbeeld van Lupa, de wolf die twee jongetjes zoogt, het symbool van Rome. Mérida is het Rome van Spanje. Dwars door het centrum, over het Plaza España en via moderne winkelstraten kom ik uit bij het Romeinse Teatro y Amfiteatro. Het is nog maar net 10 uur wanneer ik mij entreekaartje koop (7 euro) als nagenoeg één van de eerste bezoekers vandaag. Samen met een cameraploeg struin ik over het terrein waarop je terugkeert naar de Romeinse tijd. Vandaag lijkt een bewolkte dag te blijven. De temperatuur ligt tegen de twintig graden. Heel anders dan toen ik hier in 1990 met mijn ouders tijdens het snikhete hoogseizoen was. Toen hadden we absoluut geen puf meer om iets te ondernemen. Ik herken de plek waar we destijds met de camper geparkeerd stonden, namelijk direct naast het Romeinse museum (volgens Rik Zaal een erg goed museum). Van het Romeinse theater staat lang niet alles meer overeind. Maar ik vind het de moeite absoluut waard om te bezichtigen. Op de terugweg loop ik nog langs de tempel van Diana, midden in de stad gelegen tussen de winkelstraten. In diezelfde straat staat een deur van een sportschool open waar ik tientallen mooie Spaanse dames zie die zich uitsloven. Ik vul mijn voorraad koekjes aan met een doos Pestiños Azucar Artesanos. Zilverroute Via enkele kilometers over de A66, de Ruta de la Plata (zilverroute) reis ik in de richting van Sevilla naar Feria. Feria is een leuk Extremaduurs dorp op een heuvel met een kasteel. Omdat het bewolkt is heeft het geen nut om voor het uitzicht over de omgeving dwars door het stadje naar het kasteel te rijden. Feria is een leuke stopplaats. In Salvatierra de los Barros heeft de auto dorst gekregen. De vader van de pompbediende zit met een grote zwarte zonnebril in het kantoortje naar maar liefst twee piepkleine televisieschermpjes te kijken. Op straat kom ik twee boertjes te paard tegen: foto! Ook boven Salvatierra ligt een kasteel. Zafra De volgende stop is in Zafra, ook wel 'klein Sevilla' genoemd. Hoe langer ik in dit stadje ben, des te leuker ik het vind worden. Het Plaza Grande is niet zo bijzonder. Aan één zijde staan palmbomen. De winkelstraten zijn erg saai tijdens de siësta. Wat wel erg mooi is, dat is de gevel van de apotheek in de buurt van de parador. Het centrum van Zafra is ruim van opzet en nagenoeg vlak. Bij de parador loopt een ongeschoren zestiger in een maatpak om geld te schooien. Een grote ‘attractie’ in Zafra bevindt zich bij het Santa Clara klooster. Een beetje verstopt in een doodlopend zijstraatje in de grootste winkelstraat. Daar kun je door de nonnen gebakken koekjes, zogenaamde dulces del convento de Santa Clara, aan een draailuik kopen. Het is net spitsuur. Een gezelschap uit een touringcar staat voor me in de rij. Ik houd het hier voor gezien, met die drukte. Ik kom tot de conclusie dat er in deze omgeving een goede camping ontbreekt. Misschien een idee om zelf ooit een camping te beginnen in Zafra of bij Jerez de los Caballeros? Laatstgenoemde plaats ligt iets westelijker van Zafra, richting de Portugese grens. Dat is te merken want op de autoradio kan ik inmiddels Portugese zenders ontvangen. Jerez de los Caballeros Na Zafra ga ik naar Jerez de los Caballeros. De Plaza de Toros ligt een paar honderd meter buiten het centrum. De arena heeft een fraaie puerto principal sol. Door een kier kan ik het vechtterrein zien. Daar staat opvallend hoog onkruid. Wanneer is eigenlijk het stierenvechtseizoen? Want zo te zien worden ze op dit moment nog niet gebruikt. Antwoord: halverwege maart tot half oktober, meestal slechts één keer per jaar, rond de meest prominente feestdag van de plaats of regio. De siësta is net voorbij, dus het stadje komt helemaal tot leven. De witte straatjes zijn schitterend. Vooral richting het bovengelegen centrum. Af en toe moet ik opzij springen voor een auto die met een 'aanloopje' voorbij raast. Een jongen van een jaar of tien die langs het klooster loopt, kust met zijn hand op de tegelafbeelding van Maria naast de ingang en legt daarna zijn hand op zijn hartstreek. Ik koop een ijsje aan het Plaza de España. Anders dan Zafra is dit pas echt een juweeltje met Andalusische invloeden! Her en der zie ik mooie witte patio’s die door de eigenaars fraai versierd zijn met bloeiende planten. Jerez de los Caballeros vind ik de mooiste plaats in deze omgeving. Ik heb ergens gelezen dat de camping bij Monasterio gesloten zou kunnen zijn. Om geen risico te lopen op het niet vinden van een goede slaapplaats, maak ik gebruik van de tip die Rik Zaal in zijn reisgids noemt, namelijk hotel Cristina in Frenegal de la Sierra. En dat blijkt een juiste keuze te zijn: een zeer net en modern en niet al te duur hotel. Dinsdag 22 mei. Vanmorgen ga ik als eerste Frenegal verkennen. Bij de receptie heb ik een plattegrondje van de stad gevraagd. Met de auto verplaats ik me naar de andere kant van het centrum. Daar kom ik eerst bij de stierenarena, die als het ware in de stadsmuur is geïntegreerd. Aansluitend loop ik over een overdekte streekmarkt. Als toerist ben ik hier een vreemde eend in de bijt. Eigenlijk ben ik per definitie een vreemde eend, maar dat terzijde. Ik zie veel vrouwen die met hun handkar de markt bezoeken en de laatste roddels delen met hun stadgenotes. In de straatjes rond het Paseo de la Constitutión zitten opvallend veel winkeltje gevestigd die ook een kleine supermarkt herbergen. Wanneer ik terugloop naar mijn auto, zie ik tot tweemaal toe een auto aan komen rijden die luid toeterend voor een huis stopt: de bakker! Net buiten Frenegal, richting Zafra, zit de begraafplaats. Een goed voorbeeld van een typische Spaanse dodenstad waarbij rijen graven boven elkaar zijn gemetseld, met smalle straatjes er tussendoor. Langs de A434 zijn enkele enorme finca's, boerenbedrijven, gevestigd waar zwarte Iberische varkentjes worden gefokt. Die finca's zijn te herkennen aan de poorten met een naam aan het begin van een oprijlaan. Nog een paar kilometer en dan ben ik echt in Andalusië! Maar ik verlaat die provincie ook direct weer - kortstondig weliswaar. Tentudia Enkele kilometers noordelijk van de grens met Andalusië kom ik in Monasterio, waar toch wel een goede camping lijkt te zitten. Nou ja, voor een volgende keer dan maar. Ik heb de afgelopen nacht in ieder geval weer eens in een echt bed mogen slapen. Vanuit Monasterio loopt een smalle, niet altijd even beste bergweg naar het Monasterio de Tentudia. Op deze plek heeft ooit een Moors fort gestaan. Omdat het nog steeds bewolkt weer is, zitten berg en klooster helaas dik in de mist. Maar de sfeer heeft wel wat. Het is slechts 10 graden. Brrr. De deur staat open. De beheerder is aanwezig, dus ik kan ook even binnen kijken. De mist dwarrelt letterlijk het klooster in. Volgens de legende verlengde de Maagd Maria de dag met het licht van haar stralenkrans, waardoor in 1247 de moren door de ridders van de Orde van Santiago verslagen konden worden. Op Maria Hemelvaart (15 augustus) trekt de bevolking van de nabije omgeving naar de berg om het Nuestra Señora de Tentudia beeld uit de kloosterkerk te halen en in een processie naar de parochiekerk van Calera te brengen. Op 8 september brengen ze het beeld terug, voorafgaand aan de 8 kilometer lange beklimming steken ze ‘s ochtends vroeg vuurwerk af. In het aardige bergdorpje Zufre stop ik voor de uit Frenegal meegebrachte lunch. Goed nieuws: de zon breekt door! En de temperatuur stijgt ook meteen! Rio Tinto De volgende stop is in het mijndorp Minas de Riotinto. De A461 loopt over de rand van een mijn. In het dorp zelf is een museum over de mijnen gevestigd, maar ik kom eigenlijk voor het treintje dat langs de Rio Tinto loopt (een paar kilometer ten westen van Minas de Riotinto, richting Nerva). Helaas rijdt die trein vandaag niet. Ik kan ook nergens uit opmaken wanneer de Ferrocarril Turistico Minero wel rijdt. Een Volkswagen-camper met een Duits kenteken komt ook tevergeefs een kijkje nemen. Nou, dan maar niet. Ik reis verder naar het zuiden. Via onder andere een mooie brug over de Rio Tinto, die bij Huelva in zee uitmondt. De bergen verdwijnen geleidelijk uit het landschap. In La Palma del Condado merk ik dat ik echt in Andalusië ben. Flamencojurken in de etalages, palmbomen op het kerkplein (en nog steeds ooievaars op torens). Na het kruisen van de snelweg Sevilla - Portugal zijn de bergen helemaal verleden tijd. Vanaf nu één grote vlakte met velden waar veel aardbeien op worden verbouwd. Ik betaal slechts 99 eurocent voor een grote bak aardbeien, heerlijk in combinatie met de overgebleven pistoletjes. Koop je bij een ons een bakje aardbeien uit de regio Huelva, dan komen ze hier vandaan. El Rocio Vanaf El Rocio bestaat het landschap uit nagenoeg alleen maar parasoldennen. Met El Rocio is iets bijzonders aan de hand: Dit stadje is een bedevaartsoord en heeft alleen maar zandstraten! Ook de ventwegen langs de snelweg zijn van zand. Veel van de bewoners verplaatsen zich te paard, eventueel met paard & wagen. Het beeld zoals wij van een echt westernstadje kennen dus. Maar, zo als hier kom je ze in Amerika niet meer tegen! In El Rocio kun je ook schitterende flamenco jurken en kostuums kopen. Er staan nagenoeg alleen maar grote versierde huizen van hermandades (broederschappen). Die overigens voor een groot deel van het jaar leeg staan. Als ik een korte omschrijving van El Rocio en de entourage zou moeten geven, dan is dat: katholieke kitsch, met een zigeunertintje en westernuitstraling. Deze week, rond Hemelvaart, worden maar liefst een miljoen bedevaartgangers verwacht. De camping van El Rocio is overvol. Wanneer ik zeg dat ik maar weinig ruimte nodig heb, laat het meisje van de receptie mij de prijzen zien: maar liefst 4 keer de normale campingprijs. Nee, daar kan ik niet aan beginnen. Dan rijd ik wel naar de kust, daar zijn campings genoeg. Gelukkig is het geen probleem om een plekje te vinden op camping Doñana, in de buurt van de parador van Mazagón. Dit is een enorme camping met heel veel vaste kampeerders, die er op deze doordeweekse dag niet zijn. Op de camping is het muisstil. Ssst. Woensdag 23 mei. Vanaf de camping kom ik wandelend bij de Torre del Orro op het strand. De toren verkeert in ernstig verval. Het strand is hier werkelijk schitterend! Vooral de duinhellingen zijn indrukwekkend. Een compleet palet aan kleuren: geel, roze, rood, groen, en bovenop gras en parasoldennen. Bij het verlaten van de camping kan ik het niet laten om nog even sfeer te proeven in El Rocio. Dat ik daar ruim dertig kilometer voor heen (en terug) moet rijden, dat zij zo. Het valt me op dat de bedevaartgangers zelf niet of nauwelijks foto's maken. Bij de parador van Mazagón is het strand ook erg mooi. Je kunt daar met de auto zo het strand oprijden. Vele kilometers strand, bijna helemaal alleen voor mij! Rust en ruimte! Columbus Na een mooie lange strandwandeling zet ik mijn reis voort in de richting van Huelva. Bij het Monasterio de la Rabida (klooster) staat alles in het teken van Cristóbal de Colón, bij ons bekend als Columbus. In dit klooster heeft hij voor aanvang van de ontdekkingsreizen gebeden. Voor het klooster staat een standbeeld van de veroveraar. Aan de oever liggen drie replica's van schepen uit Columbus zijn tijd. Bij de grote brug naar Huelva staat een enorm standbeeld van Columbus. Dit is de plek waar hij zijn beroemde ontdekkingstocht begon (de vroegere haven van Palos). Ik vervolg mijn reis in een boogje om Huelva. Onderweg kom ik enkele ellenlange stoeten met bedevaartgangers tegen. Het merendeel van de bedevaartgangers zijn te paard, sommigen te voet, en ik zie zelfs een 'beeld' op een koets door een achtspan getrokken. Ik neem aan dat deze mensen allemaal onderweg zijn naar El Rocio. In Nuevo Portil kom ik weer aan de kust. Het waait hier nogal en ik vind het strand minder mooi dan bij Mazagón. Op het 'plaja' zijn twee surfboys, een Duitser en iemand uit Sevilla aan het kitesurfen. De vriendin van de showman uit Sevilla ligt haar nieuwe borsten te showen. Het meisje dat bij de Duitser hoort heeft even genoeg van de zon en houdt haar wulpse zomerjurkje maar aan. Bij Isla Cristina ga ik op de camping staan. Aan het aantal Nederlanders en Duitsers te zien is deze camping erg populair. Ik vind gelukkig nog een rustig plekje voor mijn tentje onder de bomen. Donderdag 24 mei. Isla Cristina ligt dichtbij Portugal. Om kwart over negen ben ik de grens gepasseerd. Vervolgverslag: Portugal 2007