Emigrant uit Friesland
    
    Op school in Leeuwarden was er een verschil tussen kinderen uit de dorpen, die soms boeren werden genoemd, en stadskinderen die niet Fries maar Leeuwarders spraken. Een mooi dialect, maar dat terzijde. Wanneer je zoals ik uit een dorp van 1200 inwoners komt, dan is Amsterdam de Grote Boze Stad. Zo omschreven mijn ouders de hoofdstad tenminste. Ik kan me een dagje Amsterdam (parkeren onder de Bijenkorf) en een kort bezoekje aan Scheveningen met mijn ouders herinneren. Maar verder was het westen van het land lange tijd onbekend terrein. Terwijl ik wel heel veel van Europa te zien kreeg. Door de ov-studentenjaarkaart kon ik op een gegeven moment gratis door het land reizen. In mijn eentje deed ik dagtrips naar de grote steden, om ze te verkennen, maar vooral in boekwinkels de afdelingen met film- en fotoboeken door te nemen. Ik geloof dat ik meestal in alle braafheid voor het avondeten weer thuis was, om mijn moeder gerust te stellen. Alsof ze bang was dat deze saaie jongen in het avondleven zou duiken. Dat deed ik in Friesland immers ook al nauwelijks. Zelfs mijn bezoekjes aan de bioscoop waren een zeldzaamheid.
    Voor mijn tweede stage in 1995/1996 heb ik bewust gekozen voor een bedrijf verder van huis, bij Hollandse Signaalapparaten in Hengelo. Een studievriend zei me later dat hij nooit bij een bedrijf dat met defensie te maken heeft werkt zou willen werken. Maar daar heb ik nooit bij stilgestaan. Ik heb daar een paar maanden bij verre aangetrouwde familie in het dorp Borne gewoond. De man des huizes was een naamgenoot van mij, zowel voor- als achternaam. Maar geen genetische relatie. Zijn vrouwe Eline (ze zijn inmiddels gescheiden) kon heerlijk koken! Mijn favoriet was moussaka. Dat maakte mijn moeder nooit omdat wij geen oven hadden. Dat was mijn eerste grote stap om het ouderlijke huis te verlaten. Ieder weekend kwam ik gewoon thuis. Het liefste had ik mijn werkleven nog langer uitgesteld, want een vooruitzicht om net als mijn vader veertig jaar te werken en dan pas met pensioen te kunnen, maakte mij somber. Door LTS, MTS en HTS te volgen, nam ik al een langere route dan studiegenoten die via de HAVO op de HTS kwamen. Een wetenschappelijke vervolgstudie leek mij te hoog gegrepen voor deze eenvoudige arbeiderszoon. Dat ik de HTS glansrijk heb afgerond vond ik al een bijzondere prestatie. Na een paar maanden in alle rust van een uitkering te hebben gespaard, en de aanschaf van mijn eerste eigen computer (met de studiefinanciering sprong ik ook zuining om), breng ik de sollicitatiecursus in de praktijk. Wel prettig overigens dat ze daar in het laatste jaar van de HTS speciale aandacht aan gaven, zeker voor zo’n verlegen type als ik. Om meer kans te hebben op een goede baan, solliciteer ik bij vijf bedrijven in de provincie Utrecht. Iedereen zal weten dat te laat komen een reden voor een afwijzing is. Ik ben uitzondering op die regel. Ter hoogte van Eemnes bel ik bij Hotel de Witte Bergen naar Trendsoft in Zeist met de mededeling dat ik de afspraak niet ga halen. Dat blijkt geen probleem te zijn. Mijn beeld van het harde bedrijfsleven kan gelijk bijgesteld worden. Enfin, na het eerst sollicitatiegesprek met een Limburger kan ik enkele weken later terugkomen voor een contractbespreking met Gemma, een kleine roodharige dame uit Arnhem (superslank, moeder van drie dochters), die lange tijd mijn persoonlijke manager zal zijn. Eind 1997 is het tamelijk eenvoudig om een baan te krijgen in de automatisering. Wat dat betreft had ik mazzel. Per 1 december kan ik beginnen. Ik ben dan nog in de veronderstelling dat mijn werkgever wel zal helpen om aan woonruimte te komen, maar dat doen ze niet. Daarom woon ik na het plaatsen van een advertentie tijdelijk bij oudere mensen aan de Prinses Margrietlaan. Dat is geen succes. Hoewel het eten redelijk is, blijken ze vooral uit te zijn op geld. De centrale verwarming gaat ’s avonds vroeg omlaag. Wanneer ik een paar weken na mijn intrek een videorecorder meebreng, krijg ik de volgende ochtend te horen dat ik dat vooraf had moeten vragen, want zo’n ding kost stroom. ’s Avonds zit ik al vroeg onder het dekbed om niet koud te worden. Na veel aandringen betaal ik een voorschot van de huur zodat ze het met kerst wat ruimer hebben. Direct daarna gaat de huur ook nog eens omhoog - ze hebben door dat ik een goed betaalde baan heb. Ik ben dan ook zeer opgelucht dat ik op een zeer zomerse 9 mei 1998 naar Veenendaal kan verhuizen. Ik heb me behoorlijk ingespannen om een andere woonruimte te vinden. Helaas krijg ik de borg niet terug omdat ik zogenaamd de ‘huurverhoging’ niet heb betaald. Eerst weiger ik nog om de sleutels af te geven, maar na dreigbrieven en een bezoekje aan een rechtswinkel in Apeldoorn die mij vertellen dat ik weinig kans maak, geef ik het maar op. Het adresje in Veenendaal vind ik dankzij contacten die ik nog had uit de periode dat ik er mijn afstudeeropdracht bij Raveca deed en een paar maanden in de flat aan het Zuiderkruis een kamer heb gehuurd. Veenendaal is op dat moment praktisch gezien handig, want ik ben ingezet op een project in Apeldoorn. Uniface, de tool waarmee ik werk, zal de daarop volgende jaren mijn specialisme worden. Het kantoorleven kan soms werkelijk zo treurig zijn als in boeken en televisieparodieën uitgebeeld. Maar ik leer veel en heb ook aan een paar mooie projecten mogen werken. Het voordeel van detacheren is dat ik bij diverse bedrijven ingezet ben geweest, soms veel vrijheid had en ook regelmatig heb kunnen reizen. Want dat is mijn ware passie. Er zijn periodes geweest dat ik het werk verschrikkelijk vond. Het kantoorleven, de vele uren met een ongezonde houding achter een schermpje zitten, het gezeur over urenverantwoording. Bah! Het probleem is misschien ook wel dat ik meer ‘zie’. Ik ben een observator en zie een commerciële wereld waarin ik een loonslaaf ben, een nummer. Verleden en ervaring tellen nauwelijks. Wil je meer salaris, dan kun je het beste om de paar jaar overstappen naar een concurrent. Maar omdat ik geen geldbelust iemand ben, en sowieso behoudend, blijf ik zitten waar ik zit. Eerst mopper ik veel over inefficiëntie en onzinnige werkzaamheden, maar op een gegeven moment relativeer ik mijn kritiek zo sterk dat ik langzaam (deels) van de automatiseringswereld vervreemd. Af en toe hoor ik nu collega’s zeuren over diezelfde aspecten. En denk dan: het hoort er kennelijk allemaal bij. Ik wil me daar niet meer druk om maken, doe dat overigens nog wel maar dan veel minder. Enige onverschilligheid kan ik niet ontkennen. Maar ik blijf te serieus om helemaal los te raken. Tegenwoordig doe ik sommige opdrachten met vrij veel gemak nog dankzij ervaring. Zo snel mogelijk routineus. Maar bijna iedere vrij moment besteed ik aan mijn hobby’s. Overigens: alle tijd is vrije tijd. Een vast contract met een stabiel inkomen kan zowel wurggreep zijn als een (financiële) bron om dromen te realiseren. Je moet je op de één of andere manier kennelijk voor de gek houden dat het mensenleven iets voorstelt, anders zou het ondraaglijk worden. Johan (31 oktober 2010)