Solitaire
    
    Er klopt iemand op de voordeur. Dat kan er maar één iemand zijn, en dat is ook zo: het is Wiesje. Ze draagt een lichtblauwe trui en een doodgewone blauwe spijkerbroek. "Hoi. Heb je misschien een zaklamp? Bij mij is de stroom uitgevallen." "Hm, volgens mij wel. Maar waar? Ik moet zo’n klein lampje hebben waar je aan moet draaien." Ze blijft bescheiden bij de deur staan. Ondertussen zoek ik eerst in de hobbykamer in een kast waar dit soort dingetjes kunnen liggen. Helaas, geen lampje. De enige andere plek waar die zaklamp kan liggen, is bij het gereedschap in de lade met rommel. Maar nee, ook daar geen lampje. Mijn oog valt op een afbeelding van een zwaluw. "Wel lucifers!", roep ik. "Dat heb ik zelf wel." "Mag ik anders jouw telefoon even gebruiken. Dan bel ik mijn vader, want mijn telefoon doet het nu ook niet." Telefoon, zei ze. Dat is het! Het licht van mijn mobiele telefoon. Ik ben weer bij de voordeur. Wiesje is inmiddels bij mij in de hal komen staan. "Kijk", zeg ik, "misschien lukt het hier mee." Ik loop mee naar haar woning. "Ik heb al kaarsjes branden. Dat is wel gezellig, maar zo wil ik niet de nacht in." Ik zeg niks. Wat zou ik moeten zeggen? Ik denk niet eens; weet nu in ieder geval niet meer wat ik toen dacht. De elektriciteit komt in de hoek van de woonkamer het huis binnen. Ik ga op mijn knieën in het nisje zitten. Zij staat een eindje achter mij mee te kijken. Het licht van de telefoon is prima. Ik zie dat er een schakelaar in een andere stand staat dan de anderen. Gewoon omhoog schakelen en afwachten wat er gaat gebeuren. Nee, niks. Geen licht. Ik houd de telefoon nog een keer voor de schakelkast. O, nog een schakelaar die anders staat, deze is groen van kleur. Yep, dat was ‘m, de verlichting springt aan. "Gelukkig", zegt ze. We staan wat onwennig midden in de kamer. "O, het is hier wel wat rommelig. Dat komt zo: ik ga namelijk verhuizen. Vorige week kon ik weer een woning bekijken en ik heb de huur al opgezegd." "Zo, dat is snel gegaan." "Ja, het is een bovenwoning met een vliering. Wel een beetje kleiner dan dit hier, maar ik neem niet alle meubels mee. Mijn zusje en haar vriend komen hier te wonen. Die nemen enkele spullen over. De vloerbedekking neem ik wel mee, die vinden ze toch niet mooi." Ik zie iets op de vloer bewegen en richt mijn blik er op. "Ha, daar heb je er 1." Er komt een konijntje uit de slaapkamer lopen. Ik ga op hurken zitten om het diertje te aaien. Wiesje volgt mij in mijn handelingen. "Dat is de boosdoener, hij is geschrokken en weggekropen." Ze ratelt weer in 1 adem door. Haar bekje heeft ze mee, honderduit vertelt ze, vooral over haar familie. Maar ja, die is ook groot en schijnbaar het enige belangrijke in haar leven. Ik luister met halve aandacht naar de meeste mij al bekende verhalen. Naar de trilling in haar stem. Kijkend naar haar gezicht: de ronde brillenglazen, een paar puistjes op haar voorhoofd, nog een paar naast haar oogkas. Een beetje een bezweet gezicht. Ik heb haar nooit kunnen bereiken. Onze conversaties waren altijd oppervlakkig. Een paar keer heb ik geprobeerd een gesprek meer inhoud te geven, door ergens dieper op in te gaan. Maar zo is zij niet. Ze verpieterde hier helemaal, denk ik nog. "Waar kom je te wonen?" "In het centrum." Vervolgens noemt ze een straatnaam, omdat ze aan m’n gezicht ziet dat ik meer informatie wil. Dan komt ze dus in buurt van haar ouders te wonen. Dat dwingt haar niet echt tot zelfstandigheid. Kan ze wel zonder haar ouders? Ik betwijfel het. Het is geen sterke vrouw. Zou ze ooit een partner krijgen? Ze is best wel aantrekkelijk. Mooie borsten, denk ik. En kinderen? Ze houdt ontzettend veel van kinderen, maar kan ze de verantwoording aan? We zeggen elkaar welterusten. Wanneer ik deze gebeurtenis opschrijf, zie ik het lampje niet ver bij me vandaan op de tafel liggen. Het is zilverkleurig. Er zit een zwart koordje aan. Ik pak het in mijn linkerhand. Er staat in gegraveerd: SOLITAIRE. Johan (31 januari 2003)