Jeanette Winterson
    
    
    Ik schat zo in dat Jeanette Winterson vooral bekend is als de schrijfster van Oranges are not the only fruit. Over een roodharig meisje dat opgroeit onder het juk van de Pinkstergemeente in Noord-Engeland. De BBC heeft een televisieserie naar het boek gemaakt.
    Kersen Sexen (1990) De roman Kersen Sexen is een beetje een onwennig, origineel boek; een vermenging van geschiedenis met gruwelijke sprookjes. "Iedere reis verbergt binnen zijn route een andere reis: het niet-ingeslagen pad en de vergeten bocht. Die reizen wil ik vastleggen." Misschien dat feministen nog enige troost kunnen halen uit de mankritische inslag. "Ik had graag een kind uit mijn lichaam willen laten stromen maar daar moet je een man voor hebben en er is geen man die tegen mij opgewassen is." Ze gaat veel verder, vandaar de term gruwel. Wat dacht je van het afbijten van een hoofd of penis. "Glimlachen is een van de eerste symptomen van de liefde. Als iemand naar je glimlacht reken dan maar dat hij andere bedoelingen heeft." "Geen veiligheid zonder risico en wat je op het spel zet onthult wat je waardevol vindt."
    In Op het lichaam geschreven (1992) exploreert Jeanette Winterson de grenzen van de taal der liefde. Een schitterend boek, en dat heus niet alleen vanwege de cover met afgebeeld 'The Deposition' van Neil Moore. "Waarom schatten we de liefde pas op waarde als we haar missen?" "Hoe komt het toch dat we de minst originele woorden die we tegen elkaar kunnen zeggen nog steeds zo dolgraag willen horen? 'Ik hou van jou' is altijd een citaat." "Liefde houdt de wereld draaiende. Liefde is blind. Als het goed zit met de liefde komt de rest vanzelf. Er is nog nooit iemand aan een gebroken hart gestorven. Je komt er wel overheen." "Zal ik je koesteren, je aanbidden, plaats voor je maken, mezelf beter maken voor jou, naar je kijken en je altijd zien, je de waarheid vertellen? En als liefde dat alles niet is, wat is liefde dan?" "We vrijden elke dag. We dachten er geen van beiden over na en we hadden geen tijd om erover te praten. De tijd die we hadden gebruikten we. We consumeerden elkaar en kregen weer honger." "Is eten sexy?" "Wat verlangde ik ernaar, toen ze de soeplepel naar haar lippen bracht, om dat onschuldige stukje roestvrij staal te zijn. Ik had al het bloed in mijn lichaam met plezier willen ruilen voor een kwartier groentesoep. Laat mij de wortelblokjes en de vermicelli zijn, zodat jij me in je mond neemt. Ik was jaloers op de soepstengels." "We zouden misschien eens iets welgemeends tegen elkaar kunnen zeggen in plaats van het gebruikelijk voorverpakte Goedemorgen." "Ik hou van je." "Dat mag je niet zeggen. Nog niet. Misschien meen je het niet." "Ik hou van je." "Je hebt ook van anderen gehouden en toch ben je bij ze weggegaan." "Ik wil dat je zonder verleden bij me komt. Vergeet die teksten die je hebt geleerd. Vergeet dat je dit al eerder hebt gedaan, in andere slaapkamers, andere huizen. Kom nieuw bij me. Zeg dat je nooit van me houdt voordat je het bewezen hebt." "Niemand mocht Louise nemen met dierlijke onontkoombaarheid. Je moest haar hele persoon erbij betrekken. Haar verstand, haar hart, haar ziel en haar lichaam. Ze verkoos seksuele onthouding boven konijnenliefde." "Ik moet hebben geschreeuwd want ik lag in Louises armen en ze boog zich over me heen, vingers op mijn voorhoofd, en kalmeerde me, fluisterde tegen me: 'Ik laat je nooit meer gaan.'"
    Interview door Michaël Zeeman in televisieprogramma "Kamer met uitzicht" met Jeanette Winterson (1959) op 6 juli 1997.
    M: In één van de prachtige essays in uw boek Art Objects luidt de openingszin: Mijn ouders hadden zes boeken. Een opvallend feit voor zo'n hartstochtelijk lezer en schrijver. Iemand die zoveel van boeken houdt. Waar komt die enorme liefde voor lezen en schrijven vandaan als u thuis maar over zo weinig boeken kon beschikken? J: Het waren er maar zes, en ik heb er nu al meer dan zes geschreven. Maar een van die zes boeken bevatte 66 boeken: de bijbel. En die bijbel was voor mij 'n soort schatkist vol avonturen en inspiratie. Juist omdat er thuis maar zo weinig boeken waren kwam ik altijd weer bij de bijbel uit op zoek naar sprookjes, mythen, legenden, gedichten en verhalen. Door de bijbel ontstond mijn liefde voor taal omdat de oude vertaling waarmee ik opgroeide zulke schitterende, gedragen en waardige taal bevat. Ik woonde in 'n textielstadje in Lancashire, waar veel armoede heerste. En door die waardigheid kon ik afstand nemen van de ellende en armoede. De bijbel was één en al rijkdom waar ik zomaar in kon delen. M: U las al heel vroeg de oorspronkelijke King James-versie. J: Ik werd er al heel snel uit voorgelezen. M: Uit de King James-bijbel, en niet uit 'n kinderbijbel? J: In de kerk werd uit de bijbel gelezen. Mijn moeder las voor 't eten voor en 's avonds werd er 'n uurtje bijbel gelezen. Mijn vader kon alleen lezen als hij z'n vinger erbij hield. Dus mijn moeder droeg zorg voor mijn literaire en geestelijke ontwikkeling. M: Bij veel mensen zou in dit geval het taalgevoel zijn afgestompt door de overvloed in dat ene boek. J: Het vreemde was dat het voor mij ook 'n ontsnappings- mogelijkheid was. Een tunnel naar 'n andere wereld waar wonderen gebeurden. Waar de wereld van alledag wegviel. Waar je misschien Jezus toevallig tegenkwam. M: Had het die werkelijkheidswaarde? J: Ik heb altijd in wonderen geloofd. M: En ze ook meegemaakt? J: Vrij vaak zelfs. Daarom gebeuren er in mijn boeken vaak wonderlijke dingen in het gewone alledaagse leven. In mijn jeugd geloofde ik niet in grenzen tussen het fysieke en het immateriële. Die vielen altijd samen. M: In uw eerste boek zijn de hoofdstukken genoemd naar de eerste bijbelboeken. Werkte die methode goed om de structuur van de bijbel te volgen alsof u zo voor uzelf in kaart kon brengen hoe het verhaal zich moest ontwikkelen? J: Het was eigenlijk heel vrijpostig voor iemand van 24. Eventjes de bijbel herschrijven. Maar het ging inderdaad om het afbakenen van mijn eigen terrein. Structuur is voor mij als schrijver van het allergrootste belang. Ik heb liever 'n organische vorm dan iets wat steriel is maar ik leg een vorm vast zodat de lezer zich veilig kan voelen. M: De lezer of de schrijver? J: Allebei. Ik heb het nodig, maar het werkt geruststellend voor de lezer omdat ik vaak onbekend terrein betreed en aan 't experimenteren sla. En 'n duidelijke structuur stelt de lezer dan op z'n gemak. Die voelt zich in vertrouwde handen. M: Wat ook kenmerkend is voor uw werk is 'n grote aandacht voor structuur en getallen en zelfs voor wiskundige structuren. Bent u op zoek naar 'n soort geheime laag onder de werkelijkheid? J: Ik probeer altijd te ontdekken wat voor structuur ergens onder zit. Ik geloof in het universum als geordend geheel. Niet een dictatoriaal opgelegde orde, maar een orde die in beweging is en steeds verandert. Hoe meer we ontdekken over de kosmos hoe meer ordening we zien. Bedoelde ordening en geen toevallige chaos. Ik ben opgegroeid met een geloof in God, en dat geloof kan ik nog niet loslaten. De hand die orde brengt, leeft voor mij. Als schrijver probeer ik dat ook te scheppen: Een geordende miniatuurwereld waarin tal van ontwikkelingen mogelijk zijn. M: Zoiets kan heel steriel en academisch overkomen, maar uw boeken zijn dat zeker niet. Toch schuilt er gevaar in zo'n obsessie met onderliggende structuren van de literaire werkelijkheid: Het kan dodelijk zijn voor het verhaal. Hoe vermijd je een te grote ordening en hou je 't verhaal levend? J: Het uitbundige breekt altijd door, net als in de natuur. Uitbundigheid, grote opwinding, het wordt altijd zichtbaar. Ik gebruik zo'n structuur niet om mezelf in te perken maar als leidraad, voor mezelf en voor de lezer, waarbinnen alles mogelijk is. De liefde van de schrijver voor de taal zal altijd blijken. Dat geldt voor literatuur, kunst en muziek. Je moet zo goed weten wat je doet dat je het vervolgens kunt vergeten. Dan lijk je pas spontaan. Zoals 'n pianist urenlang moet studeren om 'n stuk zonder bladmuziek te spelen alsof hij het ter plekke componeert. Zo gaat het bij 'n schrijver ook. Ik doe heel veel moeite, en dompel mezelf onder in literatuur om 'n eenvoudig, logisch verhaal neer te zetten dat eruitziet alsof het uit 't niets is ontstaan. M: Dat lukt u ook. Zoals het de pianist lukt door eindeloos te studeren voor 'n optreden. Hoe doet u dat? J: Ik gooi heel veel weg. Ik bewaar m'n kladversies nooit. M: Zijn 't er veel? J: Heel veel. Maar waarom zou ik ze bewaren als ze niet deugen? M: Voor musea? J: Dat zeker niet. Al zijn er universiteiten die mijn archief willen kopen. M: Nu al? Tijdens uw leven? Wat vleiend. J: Maar dat gaat niet, want ik heb er de haard mee aangestoken. Ik wil achter m'n werk willen staan. Dus pas als ik iets geschikt vind voor publicatie is dat de definitieve versie. De rest zijn vingeroefeningen om uit te zoeken of iets werkt, en waarom. M: Hoeveel van die vingeroefeningen hebt u nodig? J: Ik gooi per boek zeker duizend velletjes weg. Terwijl mijn boeken maar 200 bladzijden tellen. M: Dan gooit u veel noeste arbeid weg. In Gut Symmetries doet zich iets bijzonders voor waardoor ik als lezer het gevoel krijg dat de hand van de schrijver zichtbaar blijft. Het boek heeft iets kwellends. Je leert de personages kennen maar dan houdt de schrijver ineens op. Voor de lezer veel en veel te vroeg. Net als je ze begint te doorgronden, houdt u op. Was dat heel duidelijk zo bedoeld, om de lezer bij de hand te nemen? J: Ja, want ik doe niet graag alsof de schrijver niet aanwezig is. We leven niet meer in de 19de eeuw. We leven veel bewuster dan onze voorouders zelfs nog maar 50 jaar geleden. Ik geef liever toe dat iets geconstrueerd is, dat 't een spelletje is. Dat lezer en schrijver hebben afgesproken om samen iets te verzinnen. Ik wil niet doen alsof 't echt is. Het ontspruit aan mijn fantasie en wordt dan door die van de lezer opgenomen. Daarom ben ik graag duidelijk aanwezig in mijn boeken. Als de bedenker. Ik wil niet dat de lezers het gevoel krijgen dat het Anna Karenina is. We leven in andere tijden. M: Maar er komt meer bij kijken. Liefde voor taal is één drijfveer. Belangstelling voor 't verhaal is een andere. En in uw eerste boeken was de geschiedenis een belangrijker drijfveer dan de taal. Bent u wat dat betreft veranderd? J: Eigenlijk niet. Een schrijver ontwikkelt zich uiteraard en anders kan hij maar beter ophouden maar toen ik Oranges schreef, was ik 24 en Gut Symmetries voltooide ik vorig jaar op m'n 36ste. Ik heb uiteraard heel veel geleerd en weet nu beter waar ik mee bezig ben. Hoe meer je je daarvan bewust bent, hoe beter 't is. Als je als schrijver heel jong begint zie je jezelf als het ware exploderen. Je weet niet wat je kan, en je moet ontdekken waar het je heenvoert. Want jij staat midden in je eigen experiment. Pas later kun je beoordelen wat je aan 't doen was. Ik ben wel geïnteresseerd in 't verhaal, maar alleen als middel om mensen op hun gevoel te kunnen werken. Als 't moet, dan moet 't. Als 'n bepaald poëtisch gehalte beter werkt, gebruik ik dat. Maar elk boek is weer anders. M: U ontdekt en ontwikkelt bepaalde dingen tijdens 't schrijven. Wat voor dingen? J: Dat ik altijd naar dezelfde thema's terugkeer. Zo is 't verbazingwekkend hoeveel water er in mijn boeken voorkomt. M: Ze zijn niet waterig, maar er zit veel water in. J: Het water in mijn boeken is bijna 'n soort personage geworden. Ik ben ook geobsedeerd door 't fenomeen tijd. Het Deuteronomium-hoofdstuk in Oranges begint met: Tijd is een geweldige domper. In Gut Symmetries probeer ik nog steeds de tijd te doorgronden. In dat boek noemt Alice zichzelf `de neerslag van de geschiedenis'. We worden allemaal op den duur ingekapseld door de tijd. We zijn meer dan ons heden alleen. Verleden en toekomst zitten ook in ons. Dat wil ik allemaal doorgronden en dat zal ik tot mijn dood blijven doen omdat ik 't zo fascinerend vind. Want die `tijd in de verbeelding' is niet gebonden door de klok. Hij kan voor- en achteruit, terwijl we zelf alleen vooruit gaan. Die twee vormen van tijd strijden in onszelf. Ik blijf daar ook altijd op hameren. Een echte obsessie. Ik zit elke dag van m'n leven over tijd te piekeren. En dat zie je steeds in m'n boeken terug, maar op 'n andere manier. M: Hartstocht is ook 'n constante factor. Gaat er wel 's een dag voorbij zonder dat u aan hartstocht denkt? J: Ik denk er niet aan, ik ben het. Ik ben geen ontspannen figuur. Ik leef in 'n zeer hoog tempo, heel intensief. Altijd op de rand van mijn gevoelens. Mijn vrienden vinden me doodvermoeiend. Niet omdat ik nooit 's rustig aan doe, maar omdat m'n hersens altijd doormalen. En m'n hart dus ook, want die twee zijn bij mij niet gescheiden. Ze zijn niet apart te zien (What I think and what I feel). M: U bent heel erg gevoelig voor allerlei invloeden. Het eerste essay in Art Objects gaat over 'n confrontatie met de beeldende kunst en de enorme reactie die daardoor bij u ontstond doordat u zich opeens heel intens met kunst ging bezighouden. Het is 'n heel schokkend essay omdat eruit blijkt hoezeer u openstaat voor dergelijke invloeden. U schrijft ook over 't effect van muziek op uw waarneming van de werkelijkheid. J: Ik sluit me nergens voor af, maar je moet jezelf wel willen openstellen. Ik had nog nooit 'n schilderij de kans gegeven om me iets te zeggen. Ik had wel als 'n toerist door musea gewandeld. Even cultureel doen. Mooi schilderij, verder maar weer. Maar toen 'n schilderij zich aan me opdrong besefte ik dat ik nog nooit echt had gekeken. Dat ik dat wel wilde, en dat ik 't moest. Dat er anders iets ontbrak. Eerder had ik dat met muziek gehad, toen ik voor 't eerst naar de opera ging. Ik was er heel erg van in de war. Een soort verliefdheid. Alsof je op iemand valt die je leven zal veranderen. M: Zo hartstochtelijk gaat dat dus. J: En schilderijen moet je de kans geven om je iets te zeggen. Nagaan wat de vorm en kleur je zeggen. M: Komen die dingen ook terug in uw werk? Die ontdekking van muziek, van kunst? Beïnvloedt die uw schrijfstijl? J: Zeker wel. Ik heb altijd 'n duidelijke stijl gehad. Je kunt al vanaf mijn eerste boek duidelijk zien: Dit is Jeanette Winterson. Maar m'n stijl ontwikkelt zich wel. Het taalgebruik verandert. Het wordt subtieler en ook simpeler. Omdat ik mijn vak beter beheers. Maar wat ik meemaak terwijl ik nadenk over 'n boek, strijdt ook om 'n plaatsje. Want elk boek is 't allerbeste wat ik op dat moment te bieden heb. En als 't af is, heb ik niets meer over. Dus moet ik verder. T.S. Eliot heeft gezegd: Als 'n schrijver zich niet meer ontwikkelt als hij niet meer openstaat voor nieuwe ervaringen, is hij uitgeschreven. Dat zie je vaak: Schrijvers die in herhalingen vervallen. Terugkijkend zie je wat hun beste periode was: Toen leefden ze nog echt. Maar dan sluipen de gewoonten erin. De bitterheid van Wordsworth in The Prelude: ik vang alleen nog glimpen op en straks zie ik helemaal niets meer. Dan heeft hij 't niet over blind worden, maar over 't afsterven van 't hart. Dat voor 'n kunstenaar heel tragisch is. Picasso bleef 't gelukkig bespaard. M: U schrijft ook over Picasso als 'n blijvende bron van energie en visie. Hoewel dat toch 'n vrij uitputtende schrijfdiscipline is zegt u heel duidelijk, en uw werk toont dat ook aan dat u altijd opzoek bent naar frisse impulsen, nieuwe experimenten zelfs. In uw eerste boeken bent u duidelijk met taal aan 't experimenteren 17de-eeuws taalgebruik, barok taalgebruik maar u zegt dat u inmiddels simpeler bent gaan schrijven. Naakter, zou je bijna kunnen zeggen. J: Dat is 'n goeie omschrijving. M: Waar voert dat experimenteren heen. Want uw stijl wordt nog naakter door die experimentele stijl. Waar voert dat heen? J: Dat weet ik niet. Want ik ben 't zelf. Ik zit erin. Dus dat weet ik pas later. Buitenstaanders misschien nu al. Maar ik moet 't gewoon volgen. Het is alsof ik door 'n dichte mist reis waarbij 't licht soms doorbreekt en ik 'n stukje weg kan zien. Ik weet niet waar ik heen ga, maar het reizen is belangrijker. M: En dus blijft u altijd maar verder experimenteren? J: Ja, en elk boek is weer 'n nieuw soort mislukking. Ik ben nog op geen enkel terrein geslaagd. Elk boek ontglipt me weer. Het wordt nooit 't boek wat ik voor me zag. Maar de mislukkingen worden steeds beter. M: Nooit 's tevreden als 't uitkomt? J: Wel tevreden, maar 't is telkens weer 't begin van 'n nieuwe reis. Dan moet ik weer te paard en verder. M: Als u 't op de post doet, of als 't verschijnt? J: Als ik de laatste bladzij af heb. Dan ben ik heel erg uitgelaten. Ik ben 'n soort sadist. Als ik begin, leg ik links van de typemachine 200 vellen neer en die moeten uiteindelijk rechts terechtkomen. M: Wie zegt u dat 't nog steeds mislukkingen zijn? J: Dat hangt van je criteria af, en die leg je zo hoog mogelijk aan. En dan telt 't verleden ook mee. Het Engels is 'n heel oude taal waarin heel wat moois is geschreven. M: Beowulf telt toch niet mee? J: Nee, maar ik ben trots op mijn taal en ik wil deel uitmaken van die traditie. Een serieuze en hoogstaande traditie. Dus leg ik hoge criteria aan. M: Maar wie kijkt er over uw schouders mee? J: Ik zelf. M: U kijkt over uw eigen schouders mee? J: Maar ik kraak mezelf niet af. Ik ben trots op m'n werk. Als ik dat niet was, zou 't wel heel schijnheilig zijn om 't toch uit te geven. Ik ben er trots op. Het is goed. Maar er valt nog zo veel te doen, en die uitdaging jaagt me steeds weer verder. M: U neemt 't schrijversambacht heel serieus maar dat geldt ook voor 't ambacht van het lezen. U bent 'n echte bibliofiel, en in een van uw essays breekt u een lans voor concentratie bij 't genieten van kunst. In uw essay over de beeldende kunst zegt u iets moois: De meeste mensen besteden 'n minuutje aan 'n schilderij maar u gaat er recht voor zitten om' t urenlang in u op te nemen. J: Dat moet wel. Want alleen dan krijgt 'n kunstwerk de kans om iets te zeggen. Je gaat ook niet naar 'n concert of de opera om na 'n paar minuten weer op te stappen, terwijl 't een paar uur duurt. Je moet het de tijd geven. Je draait ook geen platen op de verkeerde snelheid. Maar mensen bladeren snel door 'n boek en zeggen dan: Dat is niks. Dat zegt meer over die mensen dan over 't boek. M: En wat levert 't u op als u zo'n kunstwerk al die aandacht en respect schenkt? J: Oneindige rijkdom, als 't goed is. Dan is 't net die schatkist zonder bodem uit de sprookjes waar steeds meer goud en juwelen uitkomen uit 't diepst van de aarde. En daar kun je je in onderdompelen. Het is je eigen ruimte afgescheiden van de drukte van alledag. M: Oneindig rijkdom, dat vind ik mooi. Want daar draait 't allemaal om. Thank you very much. J: Thank you.