Oek de Jong
    
    
    Hokwerda's Kind (2002) Een passage uit de tekst op de achterflap: "In Hokwerda's Kind gaat het om liefdesverhoudingen. Met mededogen en precisie exploreert Oek de Jong de intimiteit van geliefden en beschrijft hij hun verwachtingen en illusies, hun bedrog en zelfbedrog." Hoofdpersoon is een jonge vrouw genaamd Lin. In wezen gaat het in dit boek vooral over de contacten die Lin heeft met de mannen in haar leven. De hoofdmoot daarvan bestaat uit de relatie die ze met de dierlijke, eenvoudige arbeider, Henri heeft. Maar ook Lin is soms tamelijk oppervlakkig, basic, cultureel gezien weinig ontwikkeld. Er zitten veel directe vrijscenes in, vooral van Lin met Henri. Waar ze een soort van haat-liefde-verhouding mee heeft. Want Henri is als een magneet, Lin geraakt niet los van hem. Wat ze ook probeert. En dat maakt dit boek vooral zo fascinerend.
    Enkele citaten: "Ze was zo licht, ze bewoog zich zo licht en gemakkelijk. Het leven had nog niets van zijn zwaarte in haar achtergelaten." "Die hand op haar onderrug, daar was ze voor bezweken, ook al zou ze het zichzelf nooit willen bekennen. [..] Lin moest erom lachen, ze werd er warm en vrolijk van, even degene die ze zou willen zijn." "Het verwarde haar dat ze met hem mee had gewild, ook al had hij haar gekwetst." "[..] en nu zweeg hij, plette haar onder de druk van zijn zwijgen en pas toen hij voelde dat hij haar getemd had, begon hij te praten." "Ik heb eens een tijd in Spanje rondgetrokken. (episode Marcus)" "Met tegenzin, maar toch gedwee, beantwoordde ze zijn vragen en onderwijl werd haar blozen alsmaar heviger. [..] ze voelde een onstelpend verlangen om hem alles over zichzelf te vertellen, om eindelijk iemand alles te vertellen. [..] Henri keek haar aan, tartend, met zijn lichtblauwe ogen." "Ze miste hem. Het was alsof hij in haar lichaam een afdruk had achtergelaten. Maar hoe kon ze iemand missen die haar slecht behandeld had?" "Ze werd somber. Was het niet allemaal komedie, een zinloos spel, een spel waarin ze elkaars gevangenen waren?" "Met zijn duimen duwde hij haar nog verder open. Lin, die zich op haar ellebogen had opgericht, keek toe en dacht aan de duimen en vuile duimnagels van een Spaanse boer die haar had laten zien hoe je het vel van een rijpe vijg openlegt om hem leeg te zuigen." "Op straat merkte ze weer hoe haar lichaam veranderd was, er zat iets behaagzieks in, het wilde gezien worden." "In een oogwenk probeerde ze Henri te peilen, dat wil zeggen, de mate van zijn vermoeidheid, de mate van zijn geslotenheid." "Henri hield ervan om dingen die goed waren te herhalen [..] Ze hield van herhaling en regelmaat, ze wist dat ze gedijde in een leven met vaste patronen." "Tenslotte moest zij het ontgelden. Zijn achterdocht richtte zich op haar." "[..] ze wilde praten, vertrouwelijke dingen zeggen, nadat ze elkaar twee weken hadden moeten missen." "[..] als dieren lagen ze bij elkaar, steeds vertrouwder met elkaars lichaam." "[..] bang dat er een eind aan deze sprookjesachtige toestand zou komen als ze hem benoemde." "Het was een nieuw gevoel dat haar in die paar seconden van een terloopse blik overweldigede. Ze was met deze man begaan, ze wilde hem helpen." "Hij was een verlegen en zachtaardige man. [..] Lin was bang voor hem. Hoe zachtaardig hij ook leek, toch was ze bang voor hem." "Henri keek naar zijn vriend, zijn oudste vriend. Hij had Lin wel met hem willen delen. 'Ik maak een paar foto's van jullie' zei Alex." "Ze trok haar kleren voor hem uit en liet zich met tegenzin fotograferen op het bed en in de badkamer. Henri schoot het rolletje vol. 'Het is alsof je afscheid van me aan het nemen bent,' zei ze." "Ze zei niets. Dat had ze na vijf maanden met Henri wel geleerd: woorden op zich laten afketsen." "Ze had verlangd naar iemand die ze nooit meer wilde zien. [..] Na zes weken leek het ergste achter de rug." "Was het mogelijk dat een verhouding zich ontwikkelde ook als je elkaar niet zag? Zijn houding was veranderd. Langzaam maar zeker naderden ze elkaar." "Henri verbaasde zich over het kinderlijke vertrouwen waarmee ze zich aan hem kon overgeven: nergens was haar lichaam verkrampt." "Nog steeds was hij de fotograaf: hij bewoog zich geroutineerd onder het nieuwsgierig oog van de toeschouwer, hij wist zichzelf onzichtbaar te maken, iemand waar men al gauw niet meer op lette." "Veel liever hoorde hij haar bovendien praten, zodat hij gelegenheid had haar in zich op te nemen en uit te rusten van het harde werken van de afgelopen weken." "Maar waarom onrust? Waarom onrust nu? Wat viel er te vrezen? Hij was lief en lief voor haar. Waarom altijd angst?" "Onder het eten trok Jelmer zich steeds meer terug, terwijl terzelfer tijd zijn verlangen alleen maar toenam. Hij praatte te veel en werd voor haar steeds ongrijpbaarder." "Nadat ze een tijd zo had gelegen, om te wennen, wilde ze hem wel dichterbij laten komen en trok hem over zich heen." "Waarom maak ik me altijd zoveel zorgen? Als het met Jelmer misloopt, als alles misloopt, kan ik toch altijd terug naar de gewonen dingen?" "Met grappen probeerden ze lucht te brengen in de situatie, maar het lukte niet, elke opmerking klonk geforceerd. Het zwijgen werd steeds drukkender. Ze vermeden het om naar elkaar te kijken." "[..] er vielen steeds grotere gaten in haar aandacht." "'Als iemand me bedriegt,' zei ze, 'is het afgelopen. Daar kom ik nooit meer overheen.'" "Deze manier van groeten beviel haar. Oude vrienden waren ze nu. Nu kon er misschien gepraat worden." "Ik bedrieg je, dacht ze, haar hoofd tegen het zijne, ik heb je al drie keer bedrogen, en je hoort niet wat ik denk terwijl ik zo dicht bij je ben, je merkt niets aan me en ik, ik kus je gewoon." "[..] 'jij wilt een vrouw zonder problemen, je ergert je alleen nog maar aan mij, ik voldoe niet meer.'" "In de manier waarop hij haar had toegelachen, had hij iets terughoudends gevoeld, een aarzeling. In de manier waarop ze langs hem reed hetzelfde, terughouding, alsof ze elkaar pas kenden." "Toen ze opstonden was de verwijdering alweer voelbaar." "Nee, het wilde niet. Elke aanraking van Jelmer maakte een gekunstelde indruk." "Henri met zijn rommelige en moeilijke leven dat haar zoveel dieper raakte dan al die gestroomlijnde carrières en prefab levens in Jelmers leven." "Jelmer, haar vertrouweling, hij die haar altijd hielp, die haar kende." "Hij nam haar mee naar Parijs, voor een lang weekend, in de hoop daar te achterhalen wat hen de afgelopen maanden zo van elkaar verwijderd had. [..] Hij luisterde goed. Eindelijk was er weer iets tussen hen." "Ze schrok. Alles wat ze zichzelf had wijsgemaakt werd in één klap weggevaagd. (Een ogenblik was Henri tevreden: hij was gezien.)" "Henrilief, schreef ze, laat me alsjeblieft met rust, ga weg, dit heeft geen zin!" "'Blijf je altijd bij me?' vroeg ze keer op keer als ze bijna klaarkwam, 'blijf je altijd bij me?' Zijn antwoord betekende niets meer." "[..] zo verbaasd en verward had door te veronderstellen dat ze met hem brak omdat ze zwanger was." "Het was of nu pas, nadat ze haar bedrog had bekend en Jelmers gewondheid had gezien, ten volle tot haar doorgedrong wat ze had gedaan." "Ook in háár houding bespeurde hij iets zwaks: ze was niet zichzelf, ze paste zich aan. Ze is een overlever, dacht hij opeens. Als er iets is dat haar bepaalt, dat is het dat: overleven. Van jongs af aan heeft ze niets anders gedaan." "[..] haar mond was door de tong van een ander gevuld, ze was bedoezeld, ze was niet meer van hem." "'Dat is emotie, dat is verwarring, dat is iets dat sterker is dan een concert van je moeder.'" "Kon je ooit van de levenden houden zoals je van doden hield, vrijuit, zonder strijd?" "Hij boezemde haar afkeer in. Walgelijke man, dacht ze, walgelijke man. Iemand moest die woorden uit haar hoofd halen. Al wekenlang hoorde ze scheldwoorden als ze naar hem keek." "Toen ze naar binnen ging, was het er weer: angst, jezelf een houding geven, je schrap zetten, op je hoede zijn. Maar ze was er zo aan gewend dat ze het nauwelijks opmerkte, niet meer dan een lichte schaduw was het, iets dat haar begon te bedrukken." "Een hele tijd stonden ze tegen elkaar aan, zonder iets te zeggen. Dat hielp altijd. Ze kreeg weer vertrouwen. Ze wilde altijd zo dicht bij hem zijn als nu, dan kon er niets gebeuren, niets tussen hen komen." "[..] verlegen en lief naar hem opkeek. Zo moet ze altijd zijn, dacht hij. Want dikwijls leek ze hem te minachten en trok ze zich terug in zichzelf." "Toch reed ze noordwaarts, naar Friesland. Misschien rijd ik wel naar Zweden, dacht ze. Wel een mooie taal, dat Zweeds, zangerig. Zweden waren terughoudend, dat beviel haar. Er was die ruimte." "Zat het helemaal goed tussen haar en Henri? Ze wist het niet. Kon het ooit helemaal goed zijn? Bestond dat? Dat je nergens meer bang voor was? ..." "Waarom had hij macht over haar gekregen., waarom had ze zich aan zijn macht overgeleverd? Is er iets, dacht ze, waarover meer gelogen wordt dan over de liefde?" "Er zat een logica in gebeurtenissen, er was een oneindig ingewikkelde keten van oorzaak en gevolg, en er was toeval, de onvoorziene constellatie, die je nooit had kunnen voorspellen."