De donkere kamer van Damokles (1958)
    Drieëndertigste druk juli 1995.
    
    
    In De donkere kamer van Damokles ontbreekt het schrijvers knipoogje dat ons waarschuwt, wat de 'echte' werkelijkheid is. Als Osewoudt aan het einde van de oorlog aan de Nederlandse politie overgegeven wordt, is er nog steeds geen spoor van Dorbeck te bekennen. Bestaat hij eigenlijk wel? Voor Osewoudt zeker. Voor de anderen, de Duitse politie bijvoorbeeld, is Dorbeck alleen een persoon van vlees en bloed als zij daar behoefte aan hebben. Thema: Iedereen weet even veel, of liever even weinig. Het boek heeft geen hoofdstuknummering. Bij sommige is sprake van een verspringing in tijd. In het begin lijken de hoofdstukken nauwelijks uitgewerkt en lijken ze slechts het introduceren van enkele personen als doel te hebben. Er zijn twee punten waarop het verhaal een omslagpunt bereikt. Het moment waarop Osewoudt in het verpleegster- uniform op straat gaat (p.226), of net iets later (p.247 "Het is geen verpleegster! Het is een spion!") wanneer hij gearresteerd wordt.
    Het boek begint met een passage uit een favoriet boek van Hermans: Robinson Crusoë. De jonge Osewoudt krijgt het verhaal op school te horen, hij is er enthousiast over. Osewoudt zijn moeder gaat weer naar een inrichting, ze heeft zijn vader vermoord. Zijn moeder had gezegd zijn vader nog eens "zou doodslaan met een breekijzer". De jongen krijgt onderdak bij zijn oom en tante. In bed met zijn nichtje Ria van 19, nadat zijn moeder naar de inrichting is gebracht: "Als jij zo'n grote jongen bent, dan moet je mij eens een kusje geven." Ria heeft nog een broertje: Evert. "Osewoudt, de vader van Celia Bieland heeft geklaagd dat jij zijn dochter vuile praatjes vertelt." "Osewoudt werd nu negentien en had het gevoel of alles wat er had moeten worden gedaan, al gedaan was. Alle obstakels die hem hadden moeten tegenhouden, (andere mensen besteden er hun hele leven aan om ze te overwinnen) zij waren bij zijn nadering neer gesmakt: zijn vader, zijn tante waren dood. Ria was een vrouw met wie hij alles gedaan had wat hij maar verzinnen kon, tot trouwen toe." Osewoudt zit op een judoclubje en heeft bij de Vrijwillige Burgerwacht geleerd hoe hij een oud geweer moest laden. Slechts een korte passage over de begindagen van de oorlog: "Na hun intocht... ...Alles werd weer normaal." "Jouw oom was vroeger communist, maar hangt op Koninginnedag de vlag uit, hij is belastingbetaler en stembusganger geworden net als iedereen, maar hij probeert zijn geweten te zuiveren door zich krampachtig vast te klampen aan idealen waarvan de draagwijdte maatschappelijk gezien nooit ver kan reiken: onthouding van sterke drank, niet roken en praten over seksuele vrijheid. Maar hoe kan een wereld er beter van worden." Tante: "...hij is een zevenmaandskindje. Hij is niet eens echt geboren. Zijn moeder heeft hem op een dag verloren in de po, tegelijk met haar ontlasting." Osewoudt trouwt met zijn, oudere, volle nicht Ria. "Voor militaire dienst werd hij Afgekeurd. Hij was een halve centimeter te kort." "Dorbeck met ck. Osewoudt met dt. Dan lijken onze namen op elkaar. U ben even lang als ik, zei Osewoudt, en ik ben afgekeurd voor de militaire dienst. Ik bijna ook. Maar ik heb mij uitgerekt. Dorbeck lachte." (Dorbeck is wat Osewoudt niet is.) In opdracht van Osewoudt ontwikkelt hij foto's, die overbelicht raken doordat zijn gekke grootmoeder, met heksenmuts op, de deur opent en de film overbelicht raakt. (Grootmoeder is een heks vergelijkbaar met De tranen der Acacia's, maar dan veel minder nadrukkelijk aanwezig in het verhaal.) "Osewoudt begreep dat het geen gewone films waren, maar zogenaamde Leicafilms." "U moet de groeten hebben van tante Amalia" (p.35) (Net als de naam van de dochter van Prins Willem Allexander. Deze romanfiguur zal toch geen hoofdreden geweest zijn voor die naamgeving(?), want Amalia kwam al voor in stamboom van de Koninklijke familie.) Overdag doodt hij in opdracht iemand die naast Dorbeck staat, met een gekregen revolver onder een handdoek, als een polsmof (in een witte zomerse outfit). Hij maakt ook kennis met de vriend van Dorbeck: Zéwüster. "Natuurlijk, hij had het recht hier te staan, maar zou niet iedereen die hem zag, zich afvragen wat hij daar deed?" (Paranoia.) Hij ontmoet Elly. De vrouw in een witte regenjas. (Vrouwen in witte kleding betekenen onheil, zoals we weten uit Tranen der Acacia's.) Zij beklommen de donker wenteltrap. - Is dat een oom van je? - Ja, ik zeg toch oom tegen hem. - Maar hij is de vader van je vrouw? - Ook dat. Henri en Elly en duiken in een bed in het huis van oom Bart, de vader van zijn vrouw Ria. "Wel te rusten." (Waarom niet welterusten?) "Met de hemd nog in zijn handen bekeek hij haarzelf." (p.59) Moet 'hij' niet 'zij' zijn, en 'zichzelf'? "Ik heb nog nooit een man gezien die zich zo glad kon scheren als jij." (Osewoudt heeft niet of nauwelijks mannelijke haargroei. Dorbeck daarentegen wel, zie later.) Elly moet naar Utrecht om inlichtingen te halen over Duitse troepenverplaatsingen bij een ingenieur van de spoorwegen. Onderhuurder Moorlag voorkomt dat Osewoudt thuis in een hinderlaag loopt. Ria en zijn grootmoeder zijn gearresteerd. Hij moet een nieuw persoonbewijs hebben. Vriend Meinarend helpt. Hij moet zijn haar laten verven bij "een kleine kapperswinkel in de Breestraat, recht tegenover het stadhuis. ...zag Osewoudt een meisje staan in een witte jas." (Een vrouw in een witte jas. Een soortgelijk personage als hotelmeid en kapster Lydie Acacia's.) "Zulke lieve blonde haartjes, moet ik die nu pikzwart verven? Alles wat lief is gaat in de oorlog te gronde, antwoordde hij, pas jij maar op!" De kapster heet Marianne. "Ik loop niet van stapel, ik ben stapel. Ik kan mij niet voorstellen dat ik je geen kus mag geven om je te bedanken." "Het is vijf voor elf. Je mag wel vlug lopen, anders word je nu meteen al gepakt, kleine held." Osewoudt duikt onder bij Labare, waar hij foto's moet ontwikkelen: "Nergens ter wereld komt zoveel aan het licht als in een donkere kamer!" "Dorbeck heeft een ander mens van mij gemaakt, dacht hij." Hij (inmiddels Filip van Druten genaamd) bezoekt Marianne om te informeren naar Elly: "Zij zag eruit of zij zich mooi gemaakt had voor hem. Voorzichtig snoof hij haar parfum op, Cuir de Russie." Filip/Osewoudt verleidt Marianne. "Eigenlijk moest ik nu zeggen dat je te hard van stapel loopt, maar wie weet wat er morgen gebeurt." "Voor zijn geestesoog rees hij op als een geweldige figuur, demon en heros, of minstens een sprookjesprins." (p.91-92) (Een sprookje.) Oom Bart leest Hegel. "Blijf jij altijd een klein kind? Laat jij zomaar je vrouw en moeder verdwijnen zonder dat je er een vinger voor uitsteekt?" Kort een beeld van zijn moeder die enigszins vermomd palingen verkoopt uit een mand op de markt. En dus blijkbaar ontsnapt is (p.102) (Hermans schrijft, tijdens het werken aan dit boek, in een brief aan zijn uitgever: "Het wordt verteld in een sprookjesachtige, zeer eenvoudige stijl".) Hij ontmoet Zéwüster (Juist op dat ogenblik kwam er iemand uit de deur aan de overkant.) De man beweert De Bruin te heten. p.110 "Maar Dorbeck, ik zie je nooit, in geen vier jaar heb je iets van je laten horen. Ik heb je van alles te zeggen, een heleboel vragen. Waar kom je vandaan? Andere keer, er is nu geen tijd, zeg ik je. Je moet alleen luisteren." Weer krijgt Osewoudt een geheime opdracht. (De aanduiding 'vier jaar' geeft aan het inmiddels 1944 is.) Dorbeck kan nog zeggen dat Elly door de ingenieur is verraden. In het huis van de ingenieur ziet hij zichzelf in de spiegel: "Het is waar, ik heb de smoel van een smeris die voor de Duitsers werkt." Trein: Leiden - Amersfoort - Wageningen. p. 118 Hij voert de opdracht van Dorbeck uit: "Daar stond zij! De leidster van de Nationale Jeugdstorm! Hoe kon hij zo boffen? Een feest in bed, met verrukkelijke benen! Maar dan komt er nog een jeugdleidster. Een lelijke, met snorharen. Ze vertelt hem over de geheime opdracht. Ze moeten een zeker Lagendal likwideren. Deze zou werken voor de Gestapo. Hij woont nogal eenzaam op de hei met zijn vrouw en zoontje bij Lunteren. Zij zal eerst het kind halen. Hij vermoord de andere jeugdleidster, Marchiena Siemerink, wanneer ze doorheeft dat ze haar achtervolgen en probeert te vluchten in het bos. Ze was kennelijk ook op weg naar Lagendal. Er is geen tijd om haar lijk te begraven. Wanneer Osewoudt zijn pistool gereed maakt, ziet hij een eekhoorn, die hem ook ziet. Wanneer het de jeugdleidster met het kind is vertrokken, slaat Osewoudt toe. Eerst mevrouw Lagendal, daarna schiet hij het pistool leeg in Lagendal's rug. Pas toen zij in Amsterdam aankwamen begon Walter (5) over 'tante Marchiena' te zeuren." Marianne en hij bezoeken een bioscoop. "Er verscheen een portret op het doek, een roerloos portret: Hendrik Maarten OSEWOUTDT" P. 143. Tsjechische film: Praeludium. (Wat is Hermans zijn relatie met Tsjechië / Tsjecho- Slowakije? Zie wat dat betreft ook Herinneringen van een engelbewaarder.) Arrestatie door Nederlandse politieagent a.g.v. het op zak hebben van het persoonsbewijs van Osewoudt en de valse Duitse politiekaart. Oberstormführer Ebernuss ruikt "naar viooltjes". Osewoudt: "Ik ben geen held, maar een slachtoffer. Ik word met iemand anders verwisseld." Cor en ome Kees en ... halen Osewoudt uit het gevang. "We bevrijden hem en het is nog voor een niemendal ook. Hij is onschuldig als een lam. Hij is helemaal niet belangrijk voor het werk, als ik goed begrijp." "Wat deed Marianne bij Labare? Had zij hem misschien altijd al gekend?" "Ze hebben je verschrikkelijk op je gezicht geslagen, zei ze. Hebben ze helemaal niet begrepen dat ze de verkeerde voorhadden?" ".. ik zou toch nooit een man als Dorbeck zijn." (Desillusie, terwijl hij toch zelf moorden heeft gepleegd.) "Je zult zien hoeveel ik van je houd als je haar weer blond is. Zweer Dorbeck af." "Je weet niet wat je zegt. Dat zou inhouden dat ik Dorbeck verraden moest." "Zou je niet voor de verandering eens doen wat ik wil? Als je zegt zoveel van mij te houden?" De titel van een ander boek van Hermans op pagina 179: "Nooit meer slapen." Weer arresteren de Duitsers Osewoudt, bij een inval bij Labare en Marianne. "Om met een jodin te slapen Osewoudt! Daarom! Heb ik soms geen gelijk?" De jeugdleidster waarmee hij de moord bij Lunteren pleegde blijkt Mirjam Zettenbaum te heten. (Aldus Ebernuss.) p. 195. Hij schrijft een brief aan Marianne. Ebernuss: "Zij is zwanger. Als het een jongetje is, noem hem Waldemar. Zo heet ik. Afgesproken?" "Wij zijn kameraden in het ongeluk. Ik ben bereid je te helpen. Ik kan er voor zorgen dat dat joodse meisje wordt losgelaten. Begrijp je mij? Na het eind van de oorlog zal er dan tenminste iemand wezen die op je wacht." "Als de oorlog afgelopen is, zal ik vanzelf wel worden bevrijd. Misschien krijg ik wel een ridderorde. Hij zag zichzelf al staan met een ridderorde in het knoopsgat achter de toonbank van zijn sigarenwinkel." "Hij krijgt van Ebernuss een brief van Marianne die uit Westerbork is vrijgelaten en een persoonsbewijs zonder J (van jood) heeft." "Laten de commissie die na de oorlog de decoraties uitdelen dat maar uitzoeken! Laten zij er zich maar het hoofd over breken of Dorbeck bestaat ja dan nee en als hij bestaat, dan moeten zijn maar uitmaken wie de grootste held is, Dorbeck of Osewoudt, of allebei even grote helden voor mijn part!" "Roland Holst is in de oorlog herdrukt, Rilke is nergens meer compleet te krijgen." Moorlag, Ebernuss en Dorbeck! Osewoudt moet in opdracht van Dorbeck een verpleegsteruniform aantrekken tot het einde van de oorlog. "Geen baard op je keel en je hebt hem ook nooit in je keel gehad." Dorbeck heeft het uniform eerst gepast. "Dat had ik willen zien! Met die baard!" (Dorbeck is wél goedgekeurd voor militaire dienst en heeft wél baardgroei, in tegenstelling tot onze held Osewoudt.) De volgende ochtend is Dorbeck verdwenen, hij heeft voor Osewoudt een getikt briefje in een envelop van klein formaat achtergelaten met de tekst: "Marianne Sondaar ligt in de Emmakliniek, Oranje Nassaustraat 48, om te bevallen. Dorbeck" p. 230. ".. drie doodskisten, een grote en twee klein. Op de kleine staat: Baby Sondaar, 4 april 1945" (Osewoudt en Marianne verliezen dus hun eerste kind, net als het eerste kind van de familie Hermans in januari 1954. In februari 1955 krijgen ze hun enige zoon, Ruprecht.) "Ik ben dokter Georg Krügener. Neef van die beroemde Zeppelinkapitein. Ik heb vannacht van u gedroomd. Uw haar was langer. U zat op een kar met twee hoge wielen, er liep een mager paard voor. Het gebeurde op een weg, ergens buiten, in een verlaten omgeven. U hield uw handen voor u en u weende. U was op weg naar de guillotine." Ria: "- Zuster! Ik schrik! U lijkt zo op mijn eerste man!" "Niets was er in huis te horen toen haar gillen ophield. Zij lag op de vloer naast de strijkplank. Osewoudt veegde de dolk af." "Toen zij Dordrecht naderden was het donker." (p.239) p.245 hoofdkwartier van de Nederlandse Strijdkrachten, de Graaf Adolfkazerne. "Zeg maar dat Osewoudt er is." (Nog steeds als verpleegster vermomd.) p.266 "We zullen je zaak maar meteen van A. tot Z. doornemen." p.274. "Wat zegt u? Is Moorlag dood? Maar dan is iedereen die Dorbeck gekend heeft, dood!" p.277 "Osewoudt krabbelde overeind en barstte uit in een hoestbui." (Er kon wel eens in iedere roman van Hermans sprake zijn van hoesten of een hoestbui.) [..] Osewoudt probeert zijn verhaal te bewijzen door de locaties te bezoeken waar hij is geweest, maar dat valt allemaal niet mee. p.280 "Alles wat ik gedaan heb. Glipt mij door mijn vingers!" p.284 Osewoudt graaft het uniform van Dorbeck op. Het valt uiteen. Oom Nauta: "Ik heb nooit geweten hoe dat meisje heette. Je arme moeder is dood. Mijn arme dochter ook. Zij is vermoord en niemand weet door wie! Het is een verschrikkelijke wereld waarin ik geleefd heb." (Een andere wereld dan die van Osewoudt?) "Herinnert u zich nog of ik u verteld heb over Dorbeck?" "Ik ben moe. Ik wil hier liever vandaan!" p. 292 "Als je het mij vraagt, dat onderzoek naar Dorbeck is een wandeling in een drijfzand! Elke stap naar voren is tegelijkertijd een stap naar beneden." (p.294 Toekomstvisie van Stegman:) "Deze oorlog is nog maar een voorproefje van de wereld die komt. De wereld wordt veel te dicht bevolkt, om ruimte te laten voor krankzinnigen, goedaardigen en heiligen. Zo min als wij nog aan heksen geloven, zo goed als sexuele taboe's verdwijnen, zo vanzelfsprekend zullen ons achterklein- kinderen in volledige zielenrust en onverschilligheid dingen laten gebeuren." (Correcte spelling zou zijn: "seksuele taboes") "Binnen een jaar of twintig zullen de Engelsen, de Amerikanen en de Russen de joden laten uitroeien door de Arabieren, als dat in hun kraam te pas komt." p.297 Een lichaam van een zekere Egbert Jagtman onderzocht door een tandarts. Helaas heeft de dode "geen tand of kies meer in de mond!" (Mogelijk was dit Dorbeck.) p.301 twee spaties tussen de woorden de naam 'Dorbeck' en het woord 'weet'. p.303 "De foto die de Duitsers destijds hebben verspreid met mijn naam erbij? ..Van 20 deskundigen hebben 18 verklaard dat allebei de foto's dezelfde persoon voorstelden." p.305 "Ach wat een pech! De enige foto waar Dorbeck op staat . . . en die is nou juist bedorven." (In de donkere kamer.) p.307 Uiteenzetting door Dagblad Het Vrije Volk over de zaak Osewoudt: "Aan toevalligheden in deze geschiedenis geen gebrek. .. Waarom heeft zij niet gepoogd haar vroegere minnaar te redden." p.313. Brief aan Marianne: "Zonder Dorbeck ben ik niets. Het gaat mij slecht. .. Ik hoest dag en nacht." (Weer sprake van hoesten.) p.316. Vroegere dokter van de familie Osewoudt tegen Osewoudt: "Die Dorbeck-gechiedenis, geloof je daar zelf in?" p.319 "Wat is de kracht van een bewijsstuk dat uit elkaar valt zodra je het aanraakt." (Verwijzend naar het opgegraven uniform.) p.331 "Ik denk dat Dorbeck bij je vriendin Marianne zit, in de kibboets! Als hij toch zoveel lijkt op jou, zal ze het verschil niet eens hebben gemerkt." "Hoe is dit nu mogelijk? De hele wereld bedriegt mij, zelfs het licht heeft mij in de steek gelaten." "Waar is Dorbeck? Schreeuwde Osewoudt. Hij moet gevonden worden! Het moet! Het moet!" "Dorbeck is niets anders geweest dan de personificatie van bepaalde strevingen in je eigen ziel." Osewoudt vraagt de Leica, waarmee de foto van Dorbeck is gemaakt. "De camera is verloren gegaan toen ik vluchtte." Ze ontdekken de foto van Osewoudt samen op de foto met Ebernuss gemaakt op de zolder van Moorlag, maar ook die vondst is zijn redding niet. ".. aan de handen van pater Beer zaten minder vingers dan Osewoudt kogelgaten in zijn lichaam had."
    NASCHRIFT (1971) "Ik kan hem zoeken als hij er niet is, maar hem niet ophangen als hij er niet is. Men zou kunnen willen zeggen:'Dan moet hij er toch ook zijn als ik hem zoek.' Dan moet hij er ook zijn als ik hem niet vind, en ook als hij helemaal niet bestaat." (Ludwig Wittgenstein)